Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak eerste deel (1886).pdf/47

Deze pagina is proefgelezen

hij zich dien rijken tooi van het hoofd, dien hij toch zeker niet zonder eenig welgevallen had gedragen. Hij wierp er zelfs geen blik van rouwe op, toen ze nedervielen op den grond.

Niet alzoo de barbier, die ze opnam en bijéénvatte, terwijl hij ze met een zeker welgevallen door de hand liet glijden.

Fabian had intusschen den spiegel gegrepen. Iets als eene rilling doorliep hem.

»Ik weet wat gij hierbij denkt," sprak de barbier .

»Daar twijfel ik aan," antwoordde Fabian droogjes.

»Dat kort afgesneden haar doet u denken aan eene onthoofding, is het niet zoo?"

»Neen, ik dacht aan wat anders," antwoordde Fabian, even verbleekend. »Ik heb mij niet zoo gemeenzaam gemaakt met het denken aan beul en schavot."

»’t Is anders wel uwe zake er op verdacht te zijn, Sir! anders konden ze u ietwat te ongewacht overkomen, en ziet gij, het ondernemen, daartoe wij samen zijn, geeft tot die gedachte toch wel zoo wat occasie."

»Het kan zijn," hernam Fabian met zekeren afkeer, »zoover het u aangaat; doch, wat mij betreft, zoo haast mijn werk hier is afgedaan, het moge gelukt zijn of niet, zal ik niets meer vreezen of te vreezen hebben."

»Dat zal dan zijn door een zonderling privilegie, deswegens gij roemen moogt, want…"

»Is er nog meer aan mijn uiterlijk te veranderen?" viel de Engelsche edelman in, koel en met fierheid.

»Nog iets, waarom draagt gij geene mutstatsen? Sir,"

De Engelschman werd vuurrood; hij antwoordde niets.

»Ik weet, ik weet," hernam meester Christoffel snel; »daar zijn luiden die ze niet dragen kunnen, zelfs niet den baard, en van Engelschen heb ik dat meer gezien; doch het is te verhelpen, als gij het wilt."