Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/101

Deze pagina is proefgelezen

eene belofte en uit mededoogen met haar; maar dien hij zich toch zooveel verlichtte, als het mogelijk was.

En toen dit zekerheid was geworden voor den broeder als voor de zuster, toen raadt gij wat er gebeurde. op zekeren dag, dat de jonge Baron kwam om Ada te zien, vond hij Wijndrik; eene verklaring vond er plaats tusschen de beide mannen, waarbij jonker Rueel de wikkende beradenheid van zijn karakter , en geheel zijne zorgende teederheid voor zijne zuster noodig had, om zich te wapenen tegen de hartstochtelijke drogredenen van de Maulde, die door eene scheiding Ada’s hart niet wilde breken, maar die zich toch niet ontzien had, het dagelijks, met allerlei soort van marteltuigen, te doorvlijmen.

Daarop werden er heftige woorden van verwijt en toorn gewisseld tusschen die mannen; en Wijndrik had het alléén te danken aan eene herinnering aan den vreeselijken nacht, dien hij met de Maulde op Brakel had doorgeleefd, dat hij zich meester kon blijven; want bijna werd eene vroegere overeenkomst gebroken, en hadden ze elkander tot bloedigen strijd uitgetergd.

»Maar Ada’s zielewonde ware er niet mee geheeld, als er bloed werd gestort om harentwil," had Rueel gezegd, »en ik vreeze dat haar leed, zonder dat, wel zwaar genoeg aan u zal gewroken worden, Baron! want, al kon ’t zijn, dat uwe consciëntie u te allen tijde ruste liet over den jammer, dien gij der onnoozele toebracht, gij hebt met een plechtigen eed smaad en schande over uw hoofd opgeroepen, en gij hebt dien eed niet gehouden… Zal de vergelding uitblijven…? Ik vree ze veel meer, dat gij die tegengaat, en dat zij u zeker zal te ge moet komen op den weg, dien gij nu zijt ingeslagen. Ik bidde niet van God, dat zij u dáár treffe; ik waarschuw u liever zelf, dat gij u nog daarvan afkeert…"

»Ik weet, waarop gij doelt; maar ik heb uwe waarschuwingen niet van doen," hernam de Maulde, met de dubbele verbittering