Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/149

Deze pagina is proefgelezen

»De heer Junius uw leermeester, Mylord? Ik wist wel, dat deze den Hertog van Norfolk in die kwaliteit had gediend, voor den Graaf zijn zoon, maar niet de Graven van Derby…"

»Ik betwijfel, mijnheer! of men hier te lande al de lotgevallen kent van dien geleerde, gedurende zijn herhaald verblijf in Engeland. Veellicht is echter de mare tot u gekomen, dat hij, bij zijn laatst oponthoud te Londen, door eene bijna wonderdadige genezing eene zeer aanzienlijke vrouw aan zich verplichtte."

»Daarvan weet ik; ook, dat zij hem bewoog, bij haar te blijven als haar lijfarts."

»En als de leermeester van haar kind…, Dat kind nu was ik."

Barneveld boog zich.

»Voorwaar, mijn vermaarde landgenoot had slechter discipel kunnen treffen, gij zijt zijn onderwijs waard geweest en hebt er gebruik van gemaakt. Van nu aan verwonder ik mij niet meer over veel, dat mij in u raadselachtig scheen, onder anderen, uwe volmaakte kennis van onze taal."

»Werkelijk dank ik hem veel; hij had eene bijzondere gave, om het verstand te ontwikkelen en het oordeel tot rijpheid te brengen vóór den tijd, en zelfs de krachtige degelijke wetenschap in teere hersens in te drukken, zonder ze te schaden. Had hij mij daarbij nog de macht kunnen geven, over mijne passiën te heerschen, hij ware mij een groot weldoener geweest," sprak Fabian minder tot Barneveld dan wel tot zich zelven, en op een toon, alsof zijne gedachten zich, tegen zijn wil, tot woorden vormden, die hem ontvielen eer hij het wist. Maar plotseling zich hervattende, hernam hij luider en met vaste stem: »Bovenal dank ik hem de kennis van bijna alle levende talen, zoo noordelijke als zuidelijke. Hem dank ik het dus, dat ik hier in Holland taalmeester heb konnen zijn," en hij glimlachte met pijnlijke ironie.

»Maar, heer! veroorloof mij eene opmerking," sprak de Ad-