Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/190

Deze pagina is proefgelezen

»Ontwijfelijk zou ik, en zonder eemg aanzien des persoons," hernam de Advocaat, dien blik beantwoordend op eene wijze, die Fabian van kleur deed veranderen.

»Tot satisfactie van mijnheer Wilkes en tot meerdere vreugd van den goeden Mylord van Leycester, die op zulker manier van eene zijner grootste vijandinnen zou verlost zijn," hervatte Fabian bits en met vlammenden blik.

»Ik kan ’t niet gebeteren, ik heb mijn woord gegeven," zeide Barneveld.

Toen liet Fabian Deliana’s hand los, die hij tot daartoe gevat hield, en met een beduidenden blik haar aanziende, sprak hij op meewarigen toon:

»Arme Lady! zoo moet ik u overlaten aan de onzekere kansen van ’t lot,…"

»Ik niet!" riep Emerentia, tintegendeel; mits ze in zulke gevaren verkeert, trekt zij mij te meer aan. Mijnheer van Barneveld! ik heb deze ongelukkige hierheen gebracht om bescherming voor haar te vragen, niet om haar over te leveren in handen harer vijanden."

»Wie spreekt er van, dit kind over te leveren?" hernam Barneveld. »Haar in gijzeling houden, tot zich de klare waarheid omtrent haar persoon heeft geopenbaard, dat is wat anders."

En dit sprekende, hield hij opnieuw scherp den blik gericht op Fabian, die intusschen Deliana toesprak in ’t Engelsch en op fluisterenden toon.

»Luister, Mylord Strange!" vervolgde de Advocaat, »ik heb met mijne nicht te spreken en ga u laten; toch acht ik noodig, dat gij nog eene wijle samenblijft met deze joffer; want ik zie wel, dat uw bijzijn meer afdoet tot hare beterschap, dan de teerste zorge van de jonkvrouw Emerentia;" want de enkele gedachte der scheiding bracht opnieuw trekken van wilde smart en verbijstering op haar gelaat. »Alleen make ik dit beding,"