Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/199

Deze pagina is proefgelezen

tegen de prejudiciën uit zulk verschil van opinie of anderszins willen verzien, en een nieuwen eed gevergd, daarin klaarlijk de beteekenis en de aard der trouwe worden uitgedrukt. Dezen eed nu wil de kolonel niet doen, wat moet men daaraf denken?"

»Geen kwaad althans. Dit slechts, dat hij als krijgsman acht maar één woord te hebben, en dit verpand hebbende, geen tweede daarneffens. Leycester houdt hij, naar ik het inzie, voor éénigen Heer; is die niet hier te lande, zoo is geen overhoofd over hem daar, maar te meer zeker zal hij vaststaan in zijn eed."

»En gebood dat overhoofd nu eens het kwade, of liet dat onderhands gebieden door zijne factieuse volgers…?"

»Dan zou de kolonel scheiden moeten tusschen zijn eed en zijne consciëntie, maar dit is nog niet…"

»Het kan komen, en daarom wil men zich vooruit tegen ongeval veiligen, door zich van de intentiën des kolonels te verzekeren…"

»Met zachtheid veellicht gelukt het…"

»Men heeft dat beproefd, dan, eilacen! tevergeefs. Toen de overste met zulke vastheid geweigerd had, dat men oordeelde, hij zou met redenen niet te bewegen zijn, heeft men hem niet verder op dit punt aangehouden, doch naar Gelderland en Overijsel gezonden, om voor de grenzen te zorgen…"

»Ik wist, dat men hem die taak had opgedragen; hij hield het een vereerenden last, een bewijs van vertrouwen."

»Niets belette hem, dien zoo te nemen… Maar men wilde zijn afwezen gebruiken, om de zaken te Medemblik alzoo in te richten, dat hem bij zijne terugkomst geene keuze meer blijven zou, tusschen de autoriteit van den Prins en den Graaf, maar dat hij de eerste zou gevestigd zien als een fait accompli, dat hij moest aannemen…"

»O fij, heer van Barneveld! wat hij eere hield, was dus wan-