Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/24

Deze pagina is proefgelezen

cester gescheiden, toch in zekere mate het vertrouwen der Algemeene Staten hield, en zelfs vrijwel gezien was bij de Staten van Holland; en daartoe, als men denken kan, geraakte te dien tijde een Engelsch staatsman niet licht, en alléén op zulke voorwaarden, die, zoo ze al geene inlichting geven in zijn karakter, toch zijne diplomatieke behendigheid buiten twijfel stellen. Zijn verleden ook had die bewezen; voormaals was hij Dr. Dale ter zijde geweest bij eene zending naar Frankrijk, en sinds dien tijd had Elisabeth hem tot menige gewichtige onderhandeling gebruikt. Op dit oogenblik echter vertoonde zijn gelaat noch het gesteendrukte diplomatieke glimlachje, noch de uiterlijke rust, die een wel afgericht staatsman onder alle omstandigheden te bewaren weet; zeker waren het geldige redenen, die hem dus zichtbaar uit zijn evenwicht brachten; de Baron North werd aangediend.

Na de wisseling der gewone beleefdheidsvormen, sprak North:

»Zijt welgekomen in Utrecht, Sir Thomas! het is goed, dat gij ook ons ten leste met uw aanzicht verblijdt; we zouden u zonder dat voor gansch verhollandscht houden en, by Englands glory! we hebben hier goeden Engelschen steun noodig."

»Zoo ge mij hier ziet, Mylord! is het, omdat ik hier aan u en aan anderen ernstige vragen heb te doen; en ik verzoek u, hetgeen ik u te vertoonen heb, in ’t welnemen aan te hooren…"

»Ja, Sir! maar, bij God! wat kan het zijn? die toon, dat strakke wezen…, ge zijt u zelve niet."

Zeker had North recht over dien toon verwonderd te wezen. Wilkes was zijn mindere in rang, van burgerlijke afkomst, nog slechts kort geleden, door de gunst van den Koning van Frankrijk, tot den ridderstand verheven, en hoewel met eene zending van Elisabeth in Holland, toch in geen opzicht de meerdere van een Engelsch hoofdofficier.

»Ik vertegenwoordig hier de Koningin, mijnheer! en ik ben