wolke van stemmigheid op uw voorhoofd? Gij maakt mij slavinne uwer luimen; ik, die vroolijk was, en die nog eene wijle recreatie had willen vinden in uw geestigen kout van zooeven, ik vind een suffend brein en in de oogen…, fij van u, een krijgsman!"
»Weemoed heeft ook zijne bekoring; het is als een heimwee der ziele…, dat ons van ’t jegenswoordig geluk aftrekt en naar elders heen."
»Naar elders, Nicolaas? gij gedenkt aan…"
Het was haar schuld, dat de bleeke, teere gestalte van Ada Rueel plotseling voor hem oprees, die zijn hart niet had kunnen winnen, maar zijne achting nooit had kunnen verliezen. De Maulde werd nog bleeker; iets als toorn flikkerde er in zijn oog; hij wendde den blik af van de Prinses en sprak bijna gebiedend.
»Maria! mij dacht, dit zoudt ge mij sparen…"
»Meer nog spare ik u, de moeite zelfs om met zoo geestige conversatie voort te gaan, Baron! ik geve u oorlof voor heden; ik wacht veel menschen te avond, en ik ben nog in mijn rijkleed…"
»Gij verjaagt mij dan juist nu, daar ik somber gestemd ben, en niets mijne kwelling kan verdrijven, dan de betooverende overmacht van uw bijzijn."
»Blijf dan, maar onder conditie, gij zult mij uwe kwelling meedeelen."
»Ik wilde het doen, toen gij mijne rede hebt onderbroken."
»Wat was het, mijn schoone jonker? kan ik het gebeteren?" vroeg zij met haar teedersten blik.
»Eerst laat ons verzoenen," bad hij nu aan hare voeten, en… de verzoening volgde.
»Nu, hoor wat het is," sprak de Maulde. »Die sombere ontmoeting, op den Gelderschen heerweg, met de droeve vrouwe van Rozendaal, van dezen middag, wil mij niet uit de zinnen… Bij ’t naar huis rijden in de schemering zag ik haar altijd voor