Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/297

Deze pagina is proefgelezen

zich tot de Maulde, die zich daar tegen leunde en die in gedachten verzonken scheen.

»Een woord, als ’t u gelieft, heer kapitein!" zeide Norrits.

»Zooveel woorden het u zal gelieven, Sir John!" antwoordde de Maulde verstrooid.

»Ja; maar niet zoo terstond, niet hier, als in ’t aanzicht onzer minnelijke gastvrouw, die van andere dingen wil hooren, dan van krijgszaken. Wil even met mij aan eene zijde gaan," en zonder nadere toestemming te wachten, nam de Generaal zijn arm en voerde hem in een hoek der zaal. »Ik acht, kapitein! dat gij gedenkt trouwe te houden aan uw krijgsmanseed!" begon Norrits, zonder andere inleiding.

»Zonder eenigen twijfel!" hernam de Maulde, zóó verrast, dat hij niet eens bij zijn antwoord nadacht over het beleedigende der vraag.

»Welnu, gij zult welhaast er blijke van kunnen geven. Beloof mij met uw persoon en met uwe compagnie, zooveel ’t in uwe macht is, vlijt te doen, om hier in Utrecht de rust en de ordre te helpen bewaren of te herstellen, zoo haast die gestoord zal zijn.."

»Die belofte te doen, is ijdel, heer Generaal! sinds simpele plicht mij gebiedt, aldus te handelen… Alleen, is er sprake van rumoer onder de burgerij?"

»Nog niet; maar ik heb onderkend, dat er zaken omgaan, die er wel ras toe voeren kunnen."

»Onder de burgerij?" sprak de Maulde, ietwat verlegen; want hij zelf verkeerde in die vreeze, als wij gezien hebben.

»Mits men met dat woord adel en geestelijkheid niet buitensluit," hernam Norrits, met een blik op de Prinses de Chimay, die in het tegenovergestelde einde der zaal in een drukgesprek was met den Utrechtschen predikant Sopingius. Gij weet het zoo goed als ik, er is sprake, den Graaf van Nieuwenaar van zijn gouvernement te ontzetten."