Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/303

Deze pagina is proefgelezen

gewacht wordt en wiens komst niemand bevreemdt; de rijen openden zich voor hem, zonder dat de Prinses het verhinderen kon. Met de vrijmoedigheid hem eigen, en de gemeenzaamheid, waartoe zij hem recht gegeven had, trad hij naar de vrouw des huizes toe; tot overmaat van rampspoed scheen hij geen acht te slaan op de Gravin van Nieuwenaar, en begon reeds op eene wijze, die deze beleedigen moest.

De Gravin intusschen, als wij denken kunnen, had hem wel opgemerkt; zij was eerst zeer bleek geworden, en daarna dekte het purper van den toorn haar gelaat, terwijl zij tot Maria zeide, op luiden, heftigen toon:

»Overzeker, Prinses! dit hadt gij mij moeten sparen! Dien man althans behoordet gij niet in uw huis te ontvangen, na hetgeen daar laatst met hem is gepasseerd tegen mij…"

»Maar, mevrouwe!… ik kan toch voor een dienaar der Kerke kwalijk mijne deur sluiten…," sprak zij zacht en aarzelend.

»Och, waarom niet?" riep Modet spijtig, die toch had verstaan; »daar zijn hooggeboren personaadjes, die zich daaruit geene zwarigheid maken; huizen waar men de religie haat, en hare dienaren. met den nek aanziet. Het is bij hen, als de Psalm zegt:

Zy slaen, o Heer! uw volk intstucken,
Uw erf, dat zy ganslyck verdrucken…

»Niet de religie haat, noch zelfs hare dienaren; maar slechts dezulken onder hen, die, in schijn van religie, wereldsche zaken willen drijven, en die zich moeien willen, den Staat te regeeren naar hun zin, en rumoersche maren te verkonden, in stede van zich op zedige deugd toe te leggen en door Christelijke liefde te stichten," sprak de Gravin, met ernst en waardigheid, zich wendende tot de Prinses; maar toch zóó luid, dat ieder begreep,