Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/304

Deze pagina is proefgelezen

hoe het gezegd werd, om door Modet verstaan te worden. »En nu, mevrouwe! is het wel," vervolgde zij, »doe dien man gaan, zoo ge wilt, dat ik zal blijven."

Dat was niet zoo licht een eisch aan de Prinses de Chimay, Modet te verwijderen op dit oogenblik, daar hij gekomen was om »de hooge zake te vorderen", en waar hij zeker besloten moest zijn te blijven; want een halsstarriger gemoed, een onverzettelijker hoofd was er wel niet in de zaal, noch in geheel Utrecht dan het zijne, en ieders bemoeiing zoude er op afstuiten. De zachtste bede zou hem niet verwegen, en de harde aanval hem te heftiger doen volharden. Toch waagde Maria eene poging.

»Welwaarde heer!" sprak zij, »gij ziet, mijne hooggeboren vrouwe nichte is ietwat gestoord over dit samentreffen, dat ik niet heb konnen voorzien; gij zult mij verplichten met eene wijle u te begeven naar een ander einde der zaal; velen uwer vrienden en sommige medebroeders zijn daar."

»Hij moet de zaal ruimen! Ik zal geenszins dezelfde lucht inademen met dezen man," zeide de Gravin geërgerd, dat men op haar eisch ter helfte durfde afdingen, en dat men haar hoog bevel durfde verzachten en inkleeden als eene bede, waarvan het inwilligen aan Modet verbleef, op wiens goedwilligheid dan ook niet te rekenen viel; want hij antwoordde:

»En ik zal zoomin wijken voor deze vrouw, als de Profeet Elia voor Jesabel. Ik neme exempel aan David, en zegge hem na:

De waterstroomen hem verheffen,
Zy tieren ende ras en met allen seer,
Doch hoewel ’s meirs waterbaren,
Zich verheffen seer grouwelyck en snel,
Die in den hemel woont is de god meyn,
Die sal nogh veel hooger en sterker zyn.