vertrek, samen in zóó ernstig gesprek waren gewikkeld, dat zij het niet eens staakten bij het binnentreden van de Gravin. Een dezer mannen was de jonge kerkdienaar, doctor Gideon Florensz., en in den andere zou de Maulde welhaast een bekende hebben onderscheiden, zoo hij niet noodig had gehad, geheel zijne aandacht te geven aan hetgeen de Gravin zoude zeggen.
Zoo haast Nieuwenaar zijne gade opmerkte, riep hij haar toe:
»Welnu, mevrouw! gij hebt gewild, dat ik u zoude uitzenden met woorden van pays en minne. Komt gij, als Noach’s duive, met den olijftak terug?"
»Ik kom terug, heer! zoo deerlijk in eere getast en in rechten miskend, dat ik vrij groot berouw heb, dus naar eigen zelfswil gehandeld te hebben, en eerder gehoor gegeven te hebben aan mijner zwakheid stemme, dan aan uw wijsheidsraad," sprak Walburg en vertelde daarop aan Nieuwenaar, in snelle, driftige woorden het gebeurde met de kleuren, die de gloed de stoorns en de opwinding van ’t bruisend bloed niet verzachtte, als men denken kan.
Bij een man van Nieuwenaar’s karakter deed deze voorstelling de uitwerking van buskruit in een brandend vuur geworpen. De Graaf sprong op en gaf zijne heftige woede lucht in zulk een vloed van ruwe woorden en verwenschingen, dat de twee heeren op den achtergrond hun gesprek staakten, en zich bij hem voegden. De Maulde zag ze nu aan en herkende in een hunner Wijndrik Rueel.
Deze was daar opgeroepen door den Stadhouder; want de jonge doctor Gideon was uit Leiden gekomen, met eene officieuse zending aan jonker Rueel, vanwege den Advocaat, en hij had zich tot Nieuwenaar gewend, om onverwijld een persoon uit te vinden, die als vreemdeling minder bekend moest zijn in Utrecht.
Maar het zien van Rueel bracht de Maulde een dubbelen