Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/316

Deze pagina is proefgelezen

blijk van zwakken ijver scheen, gaf hem te verstaan, dat zijne tegenwoordigheid overbodig was.

Toen dreef de onrust over Maria’s lot hem naar haar huis terug; maar hij nam de voorzorg zich te vermommen onder de kleeding van één zijner gewone soldeniers; zoo kwam hij in hare voorzaal, waar Cosmo zich bevond met zijne krijgslieden; dáár wilde hij blijven tot de inhechtenisneming van Modet was geschied, om tot hare persoonlijke hulpe vaardig te zijn zoo dat noodig ware; nauwelijks was hij daar, of hij hoorde het harde en ondubbelzinnige besluit van de Prinses, dat hem verbande, uit den mond van den hofmeester .

Het trof hem, als men denken kan, dat het treffen moest; in de oogenblikken zelfs, waarin hij niets spaarde, om haar met goed beraad te dienen, was de zwakste twijfel aan zijn ijver haar genoeg, om hem, als een vreemde, als een onwaardige, te verbannen uit hare nabijheid. Zijn edelmoedig hart kon wel niet raden, hoe groot eene krenking het was voor haar zelfzuchtig en trotsch gemoed, die eerste en openlijke weerstand van haar uitgedrukten wil door den man, dien zij meende voor zijn leven verbonden te hebben tot gehoorzaamheid aan haar wenk. Zij verloor plotseling het geloof aan hare overmacht op hem, aan zijne liefde voor haar; de hare, ontvlamd door zijn hartstocht, was niet van zoo edele gehalte, om dat geloof te overleven. O! hoe pijnlijk voelde hij het! Die vrouw had hem niet lief, niet dan om zich zelve, en al geloofde hij, dat dit eene scheuring was, die zich bij de eerste opheldering weer heelen liet, hij voelde tevens eene diepe, felle zielsmart, zich zoo verhecht te weten aan eene, die zich zoo vrij toonde…

»Toch zal ik over haar waken, ondanks haar zelve!" fluisterde hij tot Cosmo, door wien hij zich herkennen deed.

»Dan geloof ik, dat het tijd wordt, heer hopman!" hernam deze; »want daar treft een zonderling rumoer van gewapende man-