schappen mijn oor, en dat schijnt wel aan de voorpoort te zijn."
»Neen, dat is wat anders, Cosmo! Houd u rustig," beval de Maulde, die begreep, dat het Nieuwenaar’s Duitschers waren, en dat Cosmo’s tusschenkomst hier allergevaarlijkst moest zijn. »In deze vermomming herkent mij niemand; ik ga zelf zien, wat er voorvalt, en op mijn eersten wenk ijlt gij toe."
Werkelijk was dat zoo; op den oogenblik, dat Modet bezig was, aan zijn gezamelijk gehoor de redenen te verklaren, waarom hij hen daar had bijééngeroepen, terwijl hij opnieuw zijne geprentendeerde volmachten te voorschijn haalde, als hij Leycester’s brieven en beloften van wederkomst noemde, trad de hopman van Nieuwenaar’s lijfwacht door de galerij de zaal binnen. De verrassing der bedienden was zóó groot geweest bij het zien der krijgslieden, en hun schrik zóó groot bij dier bekende woestheid, dat zij geen oogenblik op tegenstand hadden gedacht, toen de hopman eischte, langs dien ongewonen weg de zaal binnen te gaan. Hij liet zijne lieden in de galerij; op zijne wijze gebruikte hij verschooning; want hij deed den predikant Modet door een der naastbijstaanden verzoeken, tot hem te komen. De volksleider dacht aan geen kwaad op dat oogenblik en in zulken vorm; de hopman kon tot de zijnen hooren en hem hebben te raadplegen. Hij verliet den kring, die hem omsloot, en begaf zich tot den hopman, die hem opwachtte in de deur der zaal. Moed en gewoonheid aan gevaren, en een zóó hoog gevoelen van zijne belangrijkheid, dat hij van geen aanslag tegen zijn persoon vermoeden had, verblindde hem tegen allen argwaan, en stemde hem tot het vermetelste vertrouwen. Rustig volgde hij den hopman, die hem twee schreden voorging, tol in de galerij. Dáár verklaarde deze hem in korte, krachtige woorden, hetgeen hij hem had te zeggen, en nog eer de hopman had uitgesproken, zag de predikant zich door krijgslieden omringd en medegevoerd, zonder dat hem in eigenlijken zin geweld