Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/32

Deze pagina is proefgelezen

Wilkes glimlachte; maar van Brakel, die juist door de instemming, die hij vond, kalmer was geworden, sprak nu:

»Van dat laatste is onze uitzetting reeds blijk; weet of vreest ge nog meer, Sir Thomas?"

»Meer, veel meer; ik moet het erkennen, en zoo ik wist, dat gij beiden, zonderling Mylord North, even voorzichtige als ijverige vrienden waart van Mylord, en mij trouwe wildet houden in ’t zwijgen en verbergen van dit en van uwe eigene grieven, zoude ik het u volgaarne mededeelen, ook wat ik in ’t belang der Koningin naar mijn plicht daartegen denk te doen."

Beiden betuigden, dat zij ter liefde van die belangen ook de zware deugd der stilzwijgendheid en der zelfbeheersching wilden oefenen.

»Uw beider eerewoord dan, dat gij u in dezen door mij zult laten leiden!" hernam Wilkes, die van de gelegenheid partij trok om die beide mannen zijn eigen weg heen te leiden.

Zij gaven hun woord en, nadat Wilkes den deurwachter bevel gegeven had, niemand meer binnen te laten zonder eerst aan te dienen, schoven de drie heeren hunne stoelen om de tafel, en Sir Thomas begon:

»Dat onzalig verraad van twee Engelsche krijgsbevelhebbers, dat ons allen alevel met genoeg droefheid en schaamte vervult, is nu door Holland aangegrepen geworden, zooals te vreezen was, snel, behendig en krachtig; op zulke wijze, dat de voorzorgen, die ze nemen, rechtmatigen voorstand van het welzijn dezer landen mogen heeten tegenover hunne landgenooten; en toch als inbreuk op de bezworene overéénkomsten verwarring scheppen zullen in de regeering, en zulke wanorden stichten, die evenzeer ten nadeele van het land zullen strekken als tegen de rechten van den Gouverneur-Generaal. Gijlieden weet, welken stap men reeds terstond den 31sten Januari heeft gedaan, tegen het gezag van den Staatsraad?"