Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/325

Deze pagina is proefgelezen

»Daarom geloof ik wijselijk en prijselijk gedaan te hebben, met die van Mylord North op te volgen; want binnen ’t uur zal die voor Stadhouder bekend zijn, zoo hij dat niet alreede is…"

»Cosmo! Cosmo! Mijn God! wat is dit?" riep de Maulde , van zijn paard springende. »Gij bevordert dus nog d ie ijdele rebellische desseinen, zonder mij vooraf te kennen? Gij gebruikt uwe autoriteit over mijne luiden, om ze te doen dienen tot de zaak der Reingoudisten en de partij van Modet."

»Naar ’t zich in den laatsten tijd liet aanzien, meende ik u zelf van die partij, kapitein! en zoo iemand sedert gisteren, van gevoelen gewisseld is, ben ik het althans niet."

»Ik heb de seditieuse plannen van dien man leeren verstaan, en daarvan afkeer gekregen."

»En toch staat de Prinses nog aan deze zijde!" sprak Cosmo vermetel.

De Maulde beet zich de lippen.

»Uw degen, luitenant!" riep hij; »ik versta zulk onderwinden niet. Ge zult u zelven en mijn volk niet in perikel brengen, van voor oproermakers aan de paleije te pronken."

»Overweeg veeleer zelf, welk lot u dreigt, mijn nobele kapitein! mits ge gehoor weigert aan uw eed."

»Ik heb eed gedaan aan de beschermers en voorstanders van mijn Vaderland, niet aan de beroerders daaraf; en mits de Graaf van Leycester oproer steunt, stelle ik mij tegen het oproer. Cosmo! uw degen! Krijgsluiden! luistert naar uw hopman!"

»Neemt gij ’t zoo, kapitein?" hernam Pescarengis, achterwaarts tredende, »dan had ik mijne praatjes konnen sparen; deze krijgsluiden zullen niet luisteren naar u, tenzij gij naar mij luistert, en ge moet u getroosten, mijn gevangene te zijn," en eer de Maulde er op verdacht kon wezen, zag hij zich omsingeld en ontwapend, ondanks den wanhopigsten tegenweer, en door