Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/327

Deze pagina is proefgelezen

»Maar hoe komt gij op dien, kapitein? Sir Francis Drake is, nog in den nacht, in allerijl naar ’s Hage gereisd; ik heb hem door de Waartpoort zien wegrijden, uit zorg zeker, dat hij betrokken mocht worden in ’t geen hier voorvalt."

»O, Maria! Maria! Maria! gij zijt onschuldig…! Ik, ik ben een dwaas! een ellendige!" riep de Maulde! »En toch, ik ben gelukkig! Ik ben de gelukkigste aller menschen, mits ik nu hare vergiffenis verkrijge."

»Twijfel daaraan niet, kapitein! daar is wel raad toe," glimlachte Cosmo, »mits wij vrienden blijven, en gij u niet te zeer belgt aan mijne insubordinatie…"

»Een gerucht van stemmen, voetstappen en warengeklank verhief zich, en een heftig bonzen op de geslotene deur van het wachthuis bewees, dat men er binnen wilde, ondanks de wacht, die het trachtte te weren. Cosmo stond op, en vroeg: »wat dit beduiden moest."

»Luitenant! dat zijn lieden uit de burgerij, die niet tot hun doel zijn gekomen op ’t Bisschopshof, en die ons vorderen met hen op te rukken tegen het Duitsche Huts. Sinds we hier op post zijn, dunkt ons dat niet oorbaar; toch zijn er sommigen onzer niet te weerhouden."

»Per Dio! ik zal ze den weg wijzen," riep Cosmo, terwijl hij opende.

»Naar het Duitsche Huis? zoo zal ik daar ook zijn!" riep de Maulde, »eilieve, luitenant! mijn rapier!"

»Ik wist wel, dat ge niet rustig zoudt blijven," glimlachte Cosmo, terwijl hij het hem gaf.

»Met welk doel trekt gij op, mannen?" vroeg Cosmo, toen hij buiten trad, maar die hem ’t antwoord moesten geven waren reeds weggeijld, en sommige schutteren en soldaten waren hen gevolgd; »ze hadden toch reeds de krijgstucht geschonden tegenover den kapitein, waarom zouden zij die nu beter houden