en ’t is te denken, dat zij, die Modet kwamen opeischen, hier de meerderheid hadden) hetzelfde. Van de innerlijke verdeeldheid der consistorie-leden was nog niet zooveel onder de gemeente bekend, of men kon onderstellen, dat de belangen der ambtsbroeders één waren, en dat de geschonden waardigheid van één hunner, door al de anderen met belangstelling en medegevoel werd opgenomen. Van Gideon vooral kon niemand het tegendeel denken; zijne bekende zachtmoedigheid, hulpvaardigheid en goede trouw waren zijne borgen, dat hij het niet anders dan goed kon meenen met Modet en met de burgerij, toen hij hun met zachten, maar ernstigen drang raadde, zich rustig te houden en bedaard aan te hooren, wat de Generaal Norrits hun had voor te stellen.
Daar de Generaal Norrits de Hollandsche taal vrij wel machtig was, hief hij zich op, om zelf dat voorstel te doen, zoo haast hij bemerkte, dat men gehoor gaf aan Gideon’s bede, en ordelijk luisterde.
De bescheiden kerkdienaar, die zich alleen even op den voorgrond had gesteld, om tot vrede te manen, trad nu terstond terug, maar het was hem nu niet gegund, in de schaduw te blijven. Zoo haast hij zich had vertoond, zoo haast hij zijne stem had doen hooren, had Cosmo teekenen gegeven van de hartstochtelijkste aandoening, en kennelijk had hij zich met moeite weerhouden, om den jongen leeraar door uitroep of gebaar in zijne toespraak te storen. Intusschen had hij al gedaan, wat in zijne macht was, om bewijs te geven van zijne instemming met hetgeen gesproken werd. Een lansknecht, die morrend toeluisterde, was door hem in bedwang gehouden; een heethoofdig burger, die werkelijk eenige stoornis waagde, werd door hem met een enkelen krachtigen greep aangevat, en buiten den cirkel gebracht, en de anderen, die dezelfde stoutheid zouden gehad hebben, door dit exempel in bedwang gehouden; maar nu ook