steld, opdat daar in de andere Provinciën geene tegenkanting moge zijn tegen zijn gezag…?"
»De andere Provinciën gaan ons niet aan. Wij zijn Utrechtschen, en vragen alleen, wat ons te Utrecht past."
»Zeker zal het u dan toch passen, dat uw Stadhouder zij van de keuze der Koningin, die gij voor Souvereine wilt. Is dat zoo?"
»Dat is zoo!" moesten ze toestemmen.
»Welnu, kiest u dan niet in overhaasting een regeerder, die welhaast, bij de komst van den Graaf van Leycester, zijne plaats zou moeten ruimen.… Want gij wenscht en verwacht immers die wederkomst…?"
»Zekerlijk doen we!" was aller kreet. »Leve de Graaf van Leycester! Leve de Algemeene Landvoogd!"
»Nu dan, wacht tot die wederkomst, die zeer haast aanstaande is, en beraadt u intusschen met meester Modet over den rechten persoon, dien gij voor Stadhouder kiezen zult." Dat woord trof juist, waar het moest.
»Leve Norrits! leve de oude Veldmaarschalk!" riepen de meesten. Maar zij, die bepaald aanhangelingen waren van den Baron North, en die den tocht naar het Duitsche Huis ondernomen hadden, juist met het doel om dezen dáár als Stadhouder te doen uitroepen, waren zóó weinig bevredigd met deze uitkomst, dat zij eene uiterste poging waagden, om die te veranderen.
»Ge geeft geen enkel bewijs voor hetgeen ge zegt!" riepen zij.
»Trekt rustig af, en ge zult mijne woorden haast bevestigd .zien," riep Norrits, die intusschen van tijd tot tijd het hoofd onrustig naar de zijde van ’t Huis had omgewend, als scheen hij te wachten, dat zich iets vertoon en zou, om hem steun te geven; zelfs had men gezien, dat de Generaal tot tweemaal toe een zijner adjudanten met een geheim bevel derwaarts had gezonden.