geleid. Mijne pogingen bij den Grave van Nieuwenaar hebben voorts gewerkt, dat deze heer afziet van zijn ondernemen tegen de vrijheid van dien persoon. Ziet hier daaraf het vormelijk bewijs. Laat u dit voorshands genoeg zijn; en wat den Stadhouder belangt, daarop zal voorzien worden, naar uw meeste genoegen, zoo haast de Graaf van Leycester hier is, wiens komst niet meer betwijfeld mag worden, na de brieven, die u zullen worden voorgelezen van de puie van ’t Stadhuis, werwaarts Burgemeesteren u oproepen door de gewone stadsklok, die ge aanstonds hooren zult. Zoo haast alles rustig is, zal de heer Modet zich naar ’t consitorie begeven, waar hij zich voor zijne ambtsbroeders verantwoorden zal over ’t gebeurde."
Jubeltonen klonken. Het volk was nu zoo voldaan, alsof het alles werkelijk verkregen had, wat het met zulken drang was komen eischen, en toen men nu werkelijk het luiden van de stadhuisklok hoorde, was er, terwijl men derwaarts toog, geen eind aan de juichtonen uit dezelfde monden, die zoo straks oproer en verderf hadden gedreigd.
Op het Raadhuis waren Nieuwenaar en Prouninck samen met de geheele Regeering, zelfs de Baron North, die zich door zijne voorstanders verlaten ziende, zich gehaast had de houding aan te nemen, of zij in dit alles buiten hem waren omgegaan. Terstond had hij het bevel, om de poorten gesloten te houden (om Nieuwenaar van bijstand af te sluiten) wederroepen; nog te vijf ure ’s namiddags werden die geopend. De brieven, die de Stads-secretaris voorlas aan de verzamelde hoorderen, waren een van Elisabeth zelve, en een andere van Leycester, beide »ter meerdere satisfactie van Utrechts goedgezinde poorteren", als de drijvers van het tumult zich zelf betitelden; want men verstond er uit, hoe de Koningin in de Graaf hen, en hunne tegenwoordige regeering, prezen over de hartgrondige toegenegenheid, daarmede zij aan hen verbonden waren; — verzekeringen