van gelijke beantwoording van dien, betuigingen van de hoogste faveure, als geene andere stad noch provincie zou verkrijgen of verdiend hebben, en belofte van zulke vriendschap en dankbaarheid als die betaamden, naar de grootheid hunner verdiensten; en om ’t al te kronen, verzekering van de terugkomst des Graven, met dubbele macht en mildere hulpbronnen om die macht te stijven. Later werd de authenticiteit dier brieven betwijfeld, doch daar dacht niemand aan in dat oogenblik, en ieder ging daarop rustig en tevreden uitéén; — en zóó was een oproer, ter wille van Modet, neergelegd, dat zekerlijk — als Bor zegt: »een groot bloedbad had kunnen geven." Maar de gevolgen zouden nog op velen blijven drukken. Vooreerst de drie voorname heeren: Norrits, North en Nieuwenaar wisten niet meer, wat zij aan elkander hadden. De eerste had ditmaal als bemiddelaar eene triomfante rol gespeeld; maar er was veel duisters in zijne handelwijze, en er waren die geloofden. dat hij liever eene andere zou gespeeld hebben, ware ’t hem mogelijk geweest. Meester Prouninck en North waren onvoldaan over Modet. Waarom hield hij zich schuil op zulk een kritiek oogenblik, waarin zijne verschijning voor hunne zaak beslissend had moeten zijn? De vreeze voor Nieuwenaar was zijn voorwendsel; dit begreep men, maar de reden, waarom hij het gedaan had, begreep men niet; en waarom althans had hij zich liever met Norrits en Gebhardt Truches besproken, dan met hen, zijne ijverigste vrienden; en Nieuwenaar begreep van alles niets, dan dat hij zijn toorn had moeten opgeven, zou stad en provincie niet in rep en roer komen. Toch wilde hij eenige voldoening: Modet moest worden ontzet uit zijn ambt: een leeraar die aanleiding had gegeven tot zulk rumoer, mocht niet langer de gemeente onderwijzen, — kon haar niet langer stichten, en behoorde niet meer het middel te hebben tot haar te spreken van den leerstoel. De Utrechtsche stadsregeering, hoe weinig gestemd, Nieuwenaar die voldoening te geven,
Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/336
Deze pagina is proefgelezen