Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/340

Deze pagina is proefgelezen

om hun iederen vijandigen aanslag op het Huis of de bewoners te verijdelen. Het eerste gelukte hem; het andere bleek onnoodig. De gevangentoren werd opengebroken, dat is waar, doch de muiters trokken af, nadat ze een gevangene hadden verlost; dat scheen den jongen Baron niet de moeite van zijne tusschenkomst waard, maar toen zij weg waren, voelde hij zich zelfwat verlegen met zijne houding, op zoo vreemde wijze in dat Huis binnengedrongen, zonder iets te hebben verricht, dat zijne tegenwoordigheid rechtvaardigde; vooral, toen hij beambten en dienaren ontmoette, die met vrij wantrouwende blikken op hem zagen. Toch had hij nog een doel, dat hij niet wilde opgeven en dat hem tot blijven dwong. Hij wilde de Prinses zien en haar ophelderingen geven over zijn gedrag van den vorigen avond. »Nu kan ik mij voor haar ontschuldigen zonder oneer," sprak hij bij zich zelf. Tot zijne blijdschap herkende hij onder de dienaren, die in de verwarring van het oog en blik rondliepen, een der edelknapen van de Prinses, die hem zelf ook herkende, en die dus geen oogenblik aarzelde, om aan zijn verlangen te voldoen om hem aan te dienen bij zijne meesteres.

»Voeg er bij, dat ik sinds gisteren driemaal aan haar huis ben geweest met dat doel, doch tevergeefs," beval de Maulde, onderstellende, dat dit vooreerst genoeg zoude zijn ter zijner rechtvaardiging.

»Eene wijle daarna kwam de page terug met eene verlegene houding, en een beschroomden blik en boodschapte, dat zijne meesteres verhinderd was, den Baron te ontvangen.

»In een oogenblik als dezen maakt men geene omstandigheden," sprak de Maulde, »wijs mij het vertrek, dat de Prinses bewoont, Venerik! ik zal tot haar gaan en mij zelf aanmelden; zij moet mij hooren."

»Goede en nobele heer! zoo ge de woorden hadt verstaan, daarmede zij mij dit bescheid gaf, of liever de zware betuiging