Pagina:Bosboom-Toussaint, De vrouwen van het Leycestersche tijdvak tweede deel (1886).pdf/61

Deze pagina is proefgelezen

»Als het waar is, Mylord! wat gij mij dáar zegt, onderga dan rustig een verhoor; want de heer Wilkes heeft noodig over de waarheid ingelicht te worden, en ik wenschte u onschuldig te vinden."

»Altoos, mijne heeren! wilt gedenken den rang en den naam van den persoon, dien ge voor u hebt;" sprak de oude Graaf, »en dan in ’s Hemels naam, handelt naar uw plicht; het geldt den dienst der Koningin." En daarop verwijderde hij zich, nadat hij nog eene poos met een blik vol smart en verwijt op Fabian had gezien.

»En nu zal het tijd zijn Jan Cornelisz, te laten voorkomen," sprak Wilkes, halfluid tot Norrits.

»Dat is onnoodig," viel Fabian uit, met zekere fierheid, zonder den wenk van Norrits te volgen, die hem tot ontkennen uitnoodigde. »die simpele bloed weet van niets, heeft ook niets te zijnen laste, dan wat overmaat van goed vertrouwen in mij, en zelfs dat niet; want ik heb al wonderfijne kunstgrepen te baat moeten nemen, om hem te misleiden…"

»Gij bekent alzoo…, My… , Sir!"

»Ik zal alles bekennen, maar ik bid u, blijf mij master Fabian noemen. Mijn naam en die van mijn geslacht hebben niet noodig hierin gemengd te worden. Gij weet nu eenmaal wie ik ben; het éénig bewijs van onderscheiding dat ik vraag, is dit, dat ik niet geconfronteerd mag worden met een geringen Utrechtschen burgerman, die mij voor zijn dienaar houdt. Laat die man stillekens naar huis keeren, en maakt niet meer schandaal dan er noodig is."

»Wij zullen u dan eerst hooren, Sir! en ons daarna op dit punt beslissen," hernam Wilkes droogjes. Toch bood hij Fabian een stoel gelijk aan den zijnen. »Gij bekent dus, dat gij u hebt laten gebruiken tot de vertolking van zekere authentieke stukken, onder welke dat, hetwelk Hare Hoogheid, onze Koningin, heeft laten uitgaan op haar naam, en hetwelk dus gefalsifiëerd hier tot