Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/100

Deze pagina is proefgelezen

en weltevreden met de oogenschijnlijke ruste, die hem van hare zijde gelaten werd, als met de onaangevochten heerschappij over zijn erfgenaam, stond hij der Gravin, toen zij Gerolstein verlaten moest, het slot KinzweiIer, een zijner Guliksche goederen, ten gebruike af, waar zij hare gewone, ruime, weelderige leefwijze voortzette, een weinig ten koste zijner inkomsten, hetgeen hij zich vooreerst geliet niet op te merken om den wille van zijn kind, en ook om den wille van den vrede, want een vernieuwde strijd met zijne vrouw ware hem ditmaal zeer ongelegen gekomen. De zwarigheden, waaronder hij nu gebukt ging, had hij kunnen noch willen voorkomen, zij waren het gevolg zijner houding in de openbare aangelegenheden. Hij had zich altijd een getrouwen volijverig voorstander getoond van den Graaf van Leycester, als Gouverneur-Generaal, hij had in diens Staatsraad zitting gehad in het laatste, meest bewogen tijdperk van diens bestuur, er was eene partij, die zich tegen zijne benoeming, tegen zijn recht om zitting te nemen, had gesteld; desniettegenstaande had hij de waardigheid bekleeden als raadslid geageerd; het was een tijdpunt, waarop recht en onrecht, wettig en onwettig allermoeielijkst te scheiden waren, en waarop het de vraag was met de zaak, die men voorstond, te staan en te vallen. Pallant-Culemborg nu, stond voor de zaak van Leycester en ’t Engelsch bondgenootschap; hij had zich partijman getoond, het vertrek, de afstand van den Gouverneur-Generaal bracht hem in de allergrootste moeielijkheid; hij had zich al te zeer in de bres gesteld voor de onderliggende partij, om aan een vergelijk met de zegevierende te kunnen denken. Ook dacht hij daaraan niet, maar opende de poorten van zijne stad, van zijn kasteel, om gastvrijheid te verleenen aan al zulke vrienden of voormalige bondgenooten, die nu als ballingen buiten Utrechts stad en provincie werden gedreven… of als »partijgangers der Leycestersche factie" werden vervolgd.

De Oud-Burgemeester van Utrecht, Gerard Prouninck, vond met vrouwen kinderen schuilplaats in Culemborg, tot hij naar Engeland overstak, en later bij zijne terugkomst van daar. Ds. Modet kreeg huisvesting op het kasteel, tot in 1594 of 95; den afgezetten schout van Utrecht, Karel van Trillo nam hij in zijn dienst, Johan Bax, de befaamde bevelhebber van Muiden, op wien Amsterdam zoo fel gebeten was, stelde hij aan tot Kolonel,