Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/105

Deze pagina is proefgelezen

naar het Hemelsche koninkrijk, en hunne gesprekken hadden alzoo iets dreigends en drukkends, iets heftigs en sombers, dat zeer weinig geschikt was hun Christendom aan te bevelen aan den ontluikenden, kinderlijken geest. Voeg hier nog bij dat de leermeesters, die Floris huisonderwijs gaven, meerendeels aankomende theologanten waren, wier onderhoud zelfs zonder opzet over kerk en kerkelijke verschillen liep, dat zijne uitspanningen weinige waren en slechts gegund werden, uit aanzien van de eischen der gezondheid, dan zal men het ons toestemmen, dat wij geen ongelijk hebben in de onderstelling dat men onzen Graaf met godsdienstige indrukken en opiniën in zijne vroege jeugd dus heeft overstelpt en overstort, dat er veeleer tegenzin dan voorliefde uit heeft moeten ontstaan op lateren leeftijd, en dat de betrekkelijke ruimte, die geacht werd bij de Remonstranten te heerschen, hem vooral heeft aangelokt, als tegenstelling van den kerkelijken dwang, die wat al te zwaar op zijne jeugd had gedrukt; dan zal men zich evenmin als wij verwonderen, dat hij reeds zeer vroeg door eene vurige begeerte werd gedreven om onder Maurits de krijgskunst te leeren, en in ’t gewoel van veldtochten en krijgsdaden, die reactie te zoeken, die hij instinctmatig voelde hem noodig te zijn. »Ieder knaap van tien of twaalf jaren wil soldaat worden," zal men zeggen, dat kan zijn, maar niet iedere knaap heeft op dezen leeftijd daartoe zooveel lichamelijke geschiktheid, zooveel natuurlijken aanleg als onze Floris, en zeker niet zóó onweerstaanbare aandrift, die de arme verdrukte toch moest wederstaan; want de oude Graaf zag niet op dien aanleg, miskende die vurige begeerte, of, terwijl hij ze zag, dwong en smeekte hij zijn zoon met allen aandrang van vaderlijk gezag en vaderlijke liefde, dien te overwinnen en af te staan; hij deinsde terug voor het denkbeeld zijn zoon, zijn eenigen van zich te verwijderen en aan de hachelijke kansen van den oorlog te wagen, die hij zelf in zijne jeugd zoo moedig had getrotseerd. De oude bondgenoot van Willem van Oranje, de ridder, die onder Emanuel Philibert van Savoye zijne sporen had verdiend, was te zwak als vader en begreep niet, dat de beste en waardigste plaats voor zijn erfgenaam zou geweest zijn in het leger van den jongen Stadhouder. Of, al begreep hij het, hij wilde, ondanks alles, dien erfgenaam bij zich houden, onder zijn oog. Toch naderde het tijdstip, waarop het gebruik wilde dat de zonen der aanzienlijken,