Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/106

Deze pagina is proefgelezen

òf in het leger, òf aan het Hof van eenigen Vorst, òf op de hoogeschool hunne opvoeding voortzetten, die men omstreeks de elf en twaalf jaren niet kon achten voltooid te zijn, en dientengevolge besloot de oude Graaf, hoe noode dan ook, de eerste maatregelen te nemen voor het verblijf van Floris aan de Leidsche hoogeschool. Zij bestonden in het zoeken naar eene geschikte woning, waar de jonge Graaf met zijne hofhouding zou kunnen intrekken, De tusschenkomst van Janus Dousa en Justus Lipsius werd ingeroepen, omdat Pallant-Culemborg wenschte dat zijn zoon logies zoude hebben in het zoogenaamde Prinsenhof, dat Graaf Maurits bij zijn kortstondig verblijf te Leiden had bewoond. De onderhandeling gelukte; maar toen men zoo ver gevorderd was, zag de Graaf eensklaps af van zijn voornemen, om Floris naar de academie te zenden.

Het schrikbeeld zijner gemalin rees plotseling op voor de verbeelding van den ongelukkigen echtgenoot, de invloed der moeder, dien hij zoo lange had geweerd (of meende geweerd te hebben), zou niet meer zijn buiten te sluiten, op dien afstand, in eene academiestad, waar de jonkman onmogelijk kon worden afgezonderd zooals op het slot Culemborg; hare handlangers konden hem naderen, onder de vermomming van studenten, hare briefdragers en boden konden tot hem doordringen, ondanks alle waakzaamheid van de personen, waarmede hij hem zou de omringen, en zij zelve, ja, wat belette haar in persoon te Leiden te komen, zooals ze niet zoude durven wagen op Culemborg?

Die bedenkingen waren overwegend voor den vader; liever dan hem hieraan bloot te stellen, laten wij de waarheid zeggen, liever dan die vrouw de voldoening te gunnen, dat ze haar zo zag en sprak, zou die zoon binnen de muren van zijn eenzaam slot worden gehouden, totdat de dood van den vader hem op diens gravenzetel bracht. Intusschen om de eentonigheid van die afgezonderde leefwijze een weinig te matigen, mocht de jonge Floris, onder goed geleide, uitstapjes doen in den omtrek, tot in Groningerland, slechts niet naar het Guliksche, waar de Gravin woonde. Tevens kreeg de jonker wat hij tot hiertoe had ontbeert metgezellen zijner uitspanningen en oefeningen. De zonen van Gerard Prouninck, Jacobus en Hendrik, zouden hunne verdere opvoeding ontvangen met den jongen Graaf, eene gunst, waarvan de vader zelf hen de hooge waarde gedurig voorhield en diep