Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/107

Deze pagina is proefgelezen

inprentte in hunne harten; ook verbonden zij zich aan Floris met eene innige trouwe en gehechtheid, die bij Hendrik tot eene teedere zelfverloochenende vriendschap rijpte, waarvan wij reeds enkele trekken hebben gegeven. Floris van zijne zijde droeg hen al de vriendschap toe, die het hem mogelijk was te schenken, maar hoe ook verheugd makkers en speelnooten te hebben, was hij te veel gewoon onderhoorigen om zich heen te zien, tot in zijne directores toe, van wier afhankelijkheid van zijn vader hij gedurig de kennelijke bewijzen had, dat het niet in hem opkwam de Prounincks te behandelen als zijns gelijken, en onwillekeurig met het egoïsme van een kind, verdubbeld met dat van den aankomenden grooten Heer, hen als zijne minderen te bejegenen , wier dienste hij eischte en aannam zonder te danken, alsof het vanzelve sprak, dat zij hem die bewezen. Waren de Prounincks zijns gelijken, of zelfs zijne jongeren in jaren geweest, hun kinderlijk onverstand en eigenbaat zou zich zeer zeker tegen dien willekeur hebben verzet, het verschil van stand en positie ware dan niet bij hen in aanmerking gekomen, ze zouden makkers hebben willen zijn, en om het meesterschap desnoods met handtastelijke argumenten hebben getwist, in welke twisten een verstandig opvoeder niet ten gunste van den Graaf had moeten tusschenbeide komen. Nu was het anders. De zonen van den balling, die ternauwernood het dood vonnis ontgaan was, waren diep neergedrukt door den veranderden toestand, waartoe zij vervallen waren. Zij waren juist oud genoeg om hunne verplichtingen omtrent den Graaf van Culemborg volkomen te beseffen, en niet zoo oud of zoo verstandig om te doorzien dat zij die niet het best konden beantwoorden met altijd toe te geven aan de luimen van zijnen zoon, en met altijd het onderscheid van rang tusschen hen en hem in ’t oog te houden en zich aan te stellen als zijne pages, terwijl de oude Graaf had bedoeld, dat ze kameraden zouden zijn. Op de academie zou die verhouding zich wel eenigszins wijzigen, maar de plooi was toch eens voor altijd gevormd en met al zijne natuurlijke goedaardigheid en edelmoedigheid dreigde de jonge Culemborg een egoïst te worden, die niet anders wist of àl wat hem omgaf bestond om zijnentwille. Iets vroeger was er nog een jongmensch aan den persoon van den jongen Graaf verbonden, die het geheim had zich zeer aangenaam te maken bij vader en zoon beiden. Hij was Franschman van geboorte,