Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/108

Deze pagina is proefgelezen

Calvinist van belijdenis, om de hitte der vervolging tegen zijne geloofsgenoot en met zijne ouders uit Frankrijk gevlucht, door allerlei avontuurlijke voorvallen, die hij zeer waarschijnlijk wist voor te stellen, van zijne familie gescheiden, kort na de aankomst in Holland, en bijgevolg zeer gelukkig in een voornaam huis eene toevlucht te vinden tot den prijs van zoodanige diensten, als men hem zou willen opdragen. Daar hij zich aanmeldde met een aanbevelingsbrief van Gerard Prouninck, toenmaals nog regeerend Burgemeester van Utrecht, had de Graaf consideratie gebruikt en hem aan Floris toegevoegd, om dezen te oefenen in ’t gebruik der »Françoyse tale"; later, toen het bleek dat de jonge vreemdeling de luite en de mandoere bespeelde en vaardigheid had tot het geven van lessen in de danskunst, werd hij aangesteld tot het geven van onderwijs in die kunsten, hetgeen niet belette dat de oude Graaf hem somwijlen voor koerier gebruikte, daar hij eene verwonderlijke geschiktheid had om in korten tijd: verre tochten te voet af te leggen, en de gewoonte om gewichtige brieven of berichten met een eigen bode te laten bezorgen nog in vollen zwang was. Hij noemde zich Beringen, tout court, zonder op te helderen of dit zijn doop-, dan wel familie-naam was. Zijn leeftijd was even onzeker, hij gaf voor zes en twintig jaar te zijn, maar hij scheen vrij wat jonger, hetgeen hij vermoedelijk dankte aan zijn drukken, levendigen aard; stilzitten, zwijgen of ernstig zijn, waren hem drie onmogelijkheden, en toch was het hem mogelijk bij den strakken, somberen, ouden Graaf in gunst te geraken en te blijven. Zijne vertellingen uit Frankrijk, zijne heftige en kluchtige uitvallen tegen de ligueurs en de papisten, ontrimpelden dezen het voorhoofd, al was het ook dat de verwonderlijkheden der eersten hem wat verdacht voorkwamen, maar dan wist Beringen er zich zoo aardig door te slaan met nieuwe zetten en nog luider sprekende overdrijving, dat Pallant-Culemborg hem voortsnappen liet, den Franschen wildzang en loshoofd al de voorrechten gunnende, die men gewoon is een gepriviligieerden nar of grappenmaker toe te staan. Bij Floris speelde hij eene geheel andere rol, waarvan wij later zullen hooren, want, hij speelde eene rol en hij speelde die zoo fijn en toch zoo luchtig, dat hij zelfs na d ontmaskering nog eere had van zijn spel en zich een vrijen en veiligen aftocht wist voor te behouden. Hij was niets meer noch minder dan een zendeling, een spion, een handlanger der Gravin