Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/122

Deze pagina is proefgelezen

velen hij zeker was, en die eerder alle voorzorgen zou overdrijven dan eene enkele verwaarloozen. Die man kon geen andere zijn dan de Burgemeester Amelis Alartsz, en het was daarom dat de Graaf niet vragen kon naar zijne geschiktheid als opvoeder, waar hem het meest noodig dacht: zekerheid van zijne trouw. Reeds had hij hem naar Leiden gezonden, om de huiselijke en geldelijke belangen van den jongen Graaf te regelen, die staande dat korte tijdsverloop in vrij verwarden toestand waren geraakt. Nu gaf hij hem voor goed het opzicht over de kleine hofhouding (de Graaf kon zich niet voorstellen dat een Pallant-Culemborg zich met een minderen staat zou kunnen behelpen, dan van minstens tien personen) en gaf hem eene instructie, waarbij hij bepaaldelijk werd aangesteld ter bewaring en verzekering van den persoon Zijner Genade"; en met eene ruime volmacht en de verplichting om geene personen als inwoners in den huize van den jongen Graaf toe te laten, dan die zich door een specialen eed verbonden tot trouwe aan den Graaf van Culemborg, en verklaard hadden zich te zullen gedragen naar diens instructiën. Dit zag op de mogelijkheid, dat de Gravin andere of meerdere dienaren zou aanstellen, dan die aan Floris uit Culemborg waren toegevoegd, hoewel zelf onder dit personeel nog enkelen tot de partij der Gravin overhelden. De zoon van den Burgemeester, die reeds te Leiden studeerde in de theologie, werd onder den titel van onderwijzer bij de huisgenooten van Floris opgenomen. De zonen van Gerard Prouninck hadden hun afzonderlijk logies, hoewel ze op den vroegeren voet aan den jongen Graaf verbonden bleven, en zijne tafel, zijne lessen en zijne vermaken met hem deelden, op het dringend verzoek van Floris zelf; want de Graaf van Culemborg had een groot misnoegen opgevat tegen hun vader, die bij den laatsten huiselijken twist de zijde der Gravin had gekozen; en het was niet dan onder zekere restricties en condities dat van Pallant besluiten kon voort te gaan met de vroegere gunstige beschikkingen, ten behoeve van die jongelieden.

De la Rivière vond bij het aanvaarden van zijn ambt reeds den Burgemeester als Gecommitteerde van den Graaf met het oppertoezicht over ’t huiselijk bestier bekleed. Hij ontving op last van den Graaf het dubbele van diens instructie, deed den gevorderden eed, en hoe ook zijne moeielijke betrekking daal door verzwaard werd, onderwierp hij zich aan dat tweede gezag,