Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/129

Deze pagina is proefgelezen

om eenige gunst van haar te verwerven; toen de studenten, aan wie de terughouding van den jongen Graaf niet was ontgaan, beweerden, dat joffer Lantscroon voor zulke dienst den Jonker van Pallant wel een kus schuldig was, en toen de algemeene stem der gasten uitspraak deed dat die schuld nu behoorde te worden afgedaan; terwijl hij kennelijk aarzelde tusschen lijdelijk afwachten van zijne belooning, of zich zelven recht doen, keerde zij op eens met gullen eenvoud en met zachte zedigheid haar lief blozend gezichtje naar hem toe, als met zwijgende vergunning om zijn loon te nemen, waardoor aan zijn stillen zelfstrijd edelmoedig een eind werd gemaakt. De opvoeding, die men Floris had gegeven, had men als vanzelven van den omgang met vrouwen verstoken, en al ware ’t ook dat hij onder ’t oog van zijn gouverneur de eene of andere Geldersche of Haagsche edeldame de hand had gekust, dit zeker was de eerste kus, die hij in zijn jongelingsleven gaf aan eene juffer van zijn leeftijd; ook kleurde hij, als ware hij zelf een jong meisje geweest, ook raakten zijne lippen nauwelijks het fluweel van haar frisschen koon, maar de blik waarmede hij daarna steelsgewijs naar haar opzag, bewees wel, dat geene onverschilligheid voor de gunst hem zoo bescheiden had gemaakt. Deze kiesche ingetogenheid, zoozeer afstekende bij de grover stoutmoedigheid van de overige jongelieden, scheen Francijntje zeer voor hem in te nemen; zij scheen hare vroegere ontstemming tegen hem niet meer te herdenken, hare stem werd zachter als zij hem toesprak, zij luisterde welgevallig naar alles wat hij zeide, en toch verloor zij hare vroegere levendigheid, en verviel in eigene gedachten, waaruit zij moest worden opgewekt door de vermaning van hare kennissen, »dat ze niet stuursch en stil moest wezen, of men zou het er voor houden dat zij grootsch en preutsch was geworden, omdat zij door een graaf werd opgepast!" Dan trachtte zij druk en lustig te wezen, en de scherts met schalkheid te beantwoorden, maar het ging blijkbaar niet van harte, zooals men dat van Fransje Lantscroon gewoon was. Iets haperde er staande het middagmaal tusschen haar en Floris, dat had een fijn opmerker kunnen waarnemen; en nu, bij het nagerecht, heerschte er tusschen hen volkomene harmonie, gulle vertrouwelijkheid, en die zekere rustige gemeenzaamheid, die ons doen vermoeden, dat er tusschen hen eene verklaring had plaats gevonden, die alle misverstand had opgehelderd. En zoo was het