Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/130

Deze pagina is proefgelezen

ook. Toen men van tafel was opgestaan, om onder de »groene boomen op het erf het nagerecht te gebruiken, had Floris als zijn recht was Francijntje den arm geboden, en zonder zich er over te bekommeren, hoe men het opnemen zoude, dat hij zich met zijne juffer afzonderde van het gezelschap, had hij haar zoo ver mogelijk verwijderd uit het gezicht der anderen, die trouwens evenals hij, nog wat omtrantelden en joolden, of de behulpzame hand boden bij het aanrechten van den disch in de opene lucht; de jonge mannen droegen daartoe stoelen en banken aan, de meisjes brachten de vruchten en ’t suikerwerk, en het onmisbare »tafelgeschier"uit het huis naar buiten; er waren wel meiden en knechts voor het huiswerk, maar men bediende zich zelf, dat ging vlugger en dat gaf te meer pret. Die entre-acte meende Floris te kunnen waarnemen, en toen hij zich ver en veilig genoeg achtte om onbeluisterd te kunnen spreken, ving hij aan met te zeggen:

»Als we nu straks scheiden, joffer Francijntje, zult gij dan nog een kwaad gedenken houden van mijne bruske manieren, en klagen over onhoffelijken dwang van mijne zijde?"

»Zeker neen, Jonker," hernam zij even glimlachend, »maar in trouwe! gij hebt die woorden, mij wat haastig ontvallen, dan wel hoog opgenomen dat gij ze nog herdenkt…" en zeker met spijt over de krenking…" eindigde ze eenigszins verlegen.

»Met spijt ja, maar niet met gekrenktheid; met naberouw over mijne stoutheid, die u tot dat verwijt perste… maar toch Francijntje," voegde hij er zacht en bijna fluisterend bij, »zoo gij alles wist… gij zoudt mij vergiffenis…"

»Vergiffenis, och! gij hebt die al lang!" riep zij levendig en uit het volle hart, dat weet gij wel, Jonker."

»Als Francijntje Lantscroon zoo spreekt, dan is ’t dat zij het meent…"

»Hoe zou ik dat niet meenen. Gij hebt staande den maaltijd uw goeden roep van beleefde heuschheid wel eerlijk opgehouden… en…"

»Zoo zijt ge met mij tevreden, zoo zijt ge niet langer boos…?"

»Dat ben ik niet eens geweest, Jonker, maar…"

»Dan moet gij mij nu ook wat goedheid bewijzen…"

»Kom, kom Heer Graaf, gij spot er mee, wat goedheid zou ik u kunnen bewijzen…"