Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/131

Deze pagina is proefgelezen

»Dat gij mij uw vertrouwen schenkt, Francijntje, uw volle vertrouwen."

»Maar ik heb niets te vertrouwen…"

»Francijntje, Francijntje, gij begrijpt mij zeer goed!" riep hij op een toon van verwijt, »al is ’t dat gij het ontveinzen wilt…"

»Veinzen ligt niet in mijn aard, Jonker van Pallant," sprak zij wat gekrenkt, »vraag wat gij weten wilt, ik zal u antwoorden naar vermogen, en, naar de waarheid."

»Zeg me dan allereerst of dat waar is, dat die jammerlijke, flauwhartige linker, die u in den steek laat als gij hem noodig hebt, uw… aanstaande is?"

»Als gij mij op zulken toon ondervraagt, Jonker, zal ik u niet antwoorden. De arme Simon is nu al genoeg gestraft, men kon, dacht me, schimp en hoon achterwege laten."

»Als gij mij op zulken toon antwoordt, joffer, heb ik geen verder bescheid noodig," hernam hij met spijt en verdriet, »maar dan weet ik wel wat ik denken moet van de waarwoordigheid en oprechtheid, daarop gij zoo fier zijt…"

»Ik heb u geen recht gegeven om die te betwijfelen, Heer Graaf"

»Niet, joffer! en op de wandeling naar den molen hieldt gij u dus strak en ernstig, alsof gij nooit of nimmer aan een minnaar hadt gedacht, en ik werd wel hard gestraft met uw toorn, toen ik er plagend op doelde, en toch… en toch… laat ge toe, dat die jonkman, die Simon, u het hof maakt, hebt hem met hope gevleid en mogelijk al het jawoord gegeven, zooals uw heer oom scheen te onderstellen! alsof ik u ten onrechte beschuldigde; ik zag wel aan uw betrokken gelaat, aan uwe versteldheid, dat gij dit liefst hadt willen verheimelijken voor mij, toen uw oom dat zoo klakkeloos uitbracht."

»Jonker! jonker! men moet maar met u samen zijn om te ervaren dat gij gansch niet de zedige en wel aangename serviteur zijt, die gij in gezelschap tracht te schijnen, ik ben nu in ernst boos op u en gij verdient het met uwe kwaaddenkendheid en uwe miskenning van mijne oprechtigheid, schoon ’t waarheid is dat ik ontstelde en verdrietig werd over die zotte plagerij van oom, maar om geene andere oorzaak als deze, dat een meisken niet verdacht wil worden van heimelijke vrijerij… daar niets van aan is, integendeel…"