Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/133

Deze pagina is proefgelezen

»Goede bekenden of niet, men zegt zulke zaken niet aan zoo een jonk Heer als gij zijt…"

»Eilieve, mejoffer, wat smaalt ge toch altijd op mijne jonkheid, alsof ik een knaap ware, die niets weet noch begrijpt, dan \’t geen in zijne schoolboeken staat! Ik ben voorwaar een student, zoo goed als die anderen; ik ga niet om met de studenten, dat is waar, doch dat komt door mijn rang, mijne particuliere omstandigheden en mijne omgeving, die mij belemmert en hen afschrikt; maar ik converseer met de professoren, die mij niet »een te jonk Heer"achten, om met mij hooge zaken te bespreken. De welgeleerde Scaliger zoekt mijn gezelschap, alsof ik zijns gelijke ware in leeftijd en in kennis…"

»Dat is het juist wat ik zeggen wilde" viel zij in. »Een jonk Heer, die zulke conversatie heeft, en van zoodanigen rang is, moet niet gemoeid worden in de aangelegenheden van een simpel meiske als ik ben…"

»Gij verstaat mij verkeerd, Francijntje, of wilt het dus verstaan, ik bedoelde, dat gij uit het gesprokene oorzaak zoudt nemen om te gelooven wat ik u reeds vroeger heb gezegd, namelijk: dat ik ouder ben dan mijne jaren, zult gij begrijpen hoe dat zijn kan, en erkennen dat ik gelijk had!" Ouder dan zijne jaren! De jonge Graaf had gelijk met dit van zich zelven te getuigen, en toch weder ongelijk ook. Rank en rijzig van gestalte, levendig en bevallig bij al zijne bewegingen, fier en toch ongedwongen van houding, van de kindsheid af gehard door alle oefeningen, die het lichaam versterken kunnen, niet vertroeteld door weekhartige vrouwenzorge, geoefend in de rij- en schermkunst, had hij niets van dat linksche, loome, slaperige, dat den knaap tusschen de vijftien en zeventien jaren meestal zoo ongunstig kenteekent, en zijne fijne geestige trekken, zijne levendige sprekende oogen, gaven aan zijn gelaat eene uitdrukking in harmonie met de gestalte. Met evenveel recht mocht hij zich boven zijne jaren rijp achten naar het intellectueele. Al het mogelijke (wij hebben het reeds aangetoond) was er gedaan om hem van die zijde te ontwikkelen en te vormen, en al was niet alles even goed gelukt, al had men op sommige punten eer in strijd met zijn aanleg dan dienovereenkomstig met hem gehandeld, hij had gaven en vermogens, wel bestand tegen deze belemmeringen, en door die worsteling zelve was zijn verstand