Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/138

Deze pagina is proefgelezen

’t minst niet eens de proef heeft genomen van hunne beleefdheid, Blijft men daarna met zulk een jonkman loopen, dan beginnen de verwanten er op te achten, en komt hij daarop het woord te vragen van de ouders, zoo kan men hem kwalijk bedanken, schoon men dat wel ziet gebeuren. Toch wilde ik, uit zorge dat het door nooden en dringen van vrienden en bekenden licht verder tusschen ons komen kon dan ik wenschte, liefst een tweeden uitgang met Simon vermijden, en gij begrijpt dus dat zijn linksch gedrag bij ’t spel van den olifant niet de oorzaak is geweest van den toorn, dien ik tegen hem aannam, maar wel het pretext, dat! mij uitnemend te stade kwam om het in eens met hem uit te maken, Wij zijn nu kwâ vrienden voor al de wereld, en dat is me te liever, daar de plagerijen van oom, die mij bedroeven, nu als vanzelve een eind nemen; want ik weet wel hoe het gaat… dat gekwel en gespot brengt een meiske in ’t eerst met iemand op de spraak, en ten langen leste wordt ze er door gedwongen te doen, wat het gulgauwe gerucht tegen haar wil haar heeft voorgezegd. En ik heb het nooit op Simon de Breede gehad, hij: is me te grootsch op zijn geld, en ook te plomp, en te traag. Ik, zou geen man willen hebben, dien ik voortdrijven moest als een jaagpaard. Daar hebt ge nu het waar en waarachtig verhaal. Jonker houd u daarmee vernoegd, want ik zal daar niet aan toevoegen noch afdoen."

»O! ik ben daarmee vernoegd, gansch en al vernoegd en verheugd!" riep hij levendig. »en zoo zijt gij nu zonder vriend of minnaar."

»Lieve deugd! ja! maar dat is zoo’n groote ramp niet, daarbij als ik wilde…"

»Och, wat ik u bidden mag, wil niet, kies nu geen anderen, — of ja, neem wel een ander… maar… laat… IK die zijn!"

Tot onze spijt moeten wij zeggen, dat Francijntje geen het minste blijk gaf van zoete ontroering, ook niet van heftige verontwaardiging, zij schudde slechts met wat onwil het hoofdje en sprak wat bits:

»Is het Vastenavond, Jonker! of anders wat zot een propoost, is dit, gij… gij zoudt wenschen dat ik u aannam voor mijn serviteur… voor mijn vrijer, om in ronde woorden te spreken."

»Francijntje! Ik zie wel dat gij met mij spot, of dat gij mij verwerpt. Is ’t weer mijne jonkheid, die gij veracht?"