Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/139

Deze pagina is proefgelezen

»Neen, Graaf!’ sprak zij nu zeer ernstig, »maar ik veracht Jonkers, die meisjes met bedriegelijke praatjes willen omleiden, om hare lichtgeloovigheid te bespotten! En zij keerde zich toornig van hem af.

»Hoe denkt ge zulk kwaad van mij," riep hij smartelijk, »Verdien ik dan niet evengoed geloof van u als die Simon de Breede?"

»Zeker neen! want gij zegt wat gij niet meenen kunt, en wat niet zijn kan. Van Simon kon ik gelooven dat hij ’t wel met mij meende, want die was mijn partuur; maar van u, Graaf, kan ik datzelfde niet aannemen, want gij zijt mijn partuur niet, en wat mij aangaat ik ben niet van de meiskes, die hare verkeering toe. staan aan een jonkman van wien ze vooruit weten dat hij noch den wensch, noch de intentie kan hebben haar ten eenigen tijd tot zijne echte vrouwe te maken, intentie," voegde zij er bij niet zonder eenige scherpheid, »die gij, Jonker van Palant, niet hebt en ook niet kunt hebben, waar het mijns gelijke geldt, of," eindigde zij een weinig spotachtig lachende, »waart ge wellicht ook voornemens mij te beloven dat ge mij, Francijntje Lantscroon, de dochter van uw huisheer, tot Gravinne van Culemborg zoudt maken?"

De arme, jonge Graaf was volkomen geslagen, en geheel overbluft. De wijze, waarop zijne onbedachte en onvolkomene, maar toch welgemeende declaratie werd opgevat, trof hem zoo allergevoeligst, dat hij zich moedeloos op een nabijstaanden tuinbank liet neervallen, buiten staat een enkel woord tot zijne verontschuldiging te spreken. Zij naderde hem met goedhartigheid, nu wat bewogen door zijn verbleeken, en de kennelijke uitdrukking van smart en beschaming op zijne trekken leesbaar.

»Zeg hierop nu geen »ja," Floris!" hervatte zij levendig met zekere rustige gemeenzaamheid, nu voor het eerst zijn naam gebruikende, zonder bijvoeging van den titel, »zoo gij wilt dat ik een goed gedenken van u zal houden."

»Ik was niet voornemens daarop JA te zeggen," hernam hij zacht en droevig, »want ik weet wel dat ik niet vrij zal zijn in de keuze eener gemalin, en u met eene valsche voorstelling bedriegen, dat zou niet in mij kunnen opkomen, Francijntje, geloof mij voor ’t minste daarin; ik ben eerlijk en oprecht, te oprecht zeker, want door gulgauwe oprechtheid heb ik u verstoord, ik