Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/146

Deze pagina is proefgelezen

nigje zijne plaagzucht te hebben geboet, ten laatste goedwillig voor hem week.

Francijntje begreep van toen aan dat zij zich de vriendin van Floris moest toonen; en zij deed het op de wijze die wij hebben doen opmerken. Kennelijk vond zij een zeker welgevallen in die taak, die aan haar jonkvrouwelijk-huismoederlijk karakter en bedrijf uitnemend geëigend was. De jonge Graaf liet zich met alle gewilligheid door haar raden, besturen, gebieden; in hare naïeve onervarenheid achtte zij zich volkomen meesteresse van de positie, en van zich zelve; de fijne hoffelijke vormen, de kiesche terughouding van den jonkman, hielpen mede aan hare misleiding, te midden van de luidruchtige vroolijkheid, waartoe de gezelschapsspelen aanleiding gaven, »ontsnapte hem geen onvertogen woordje," matigde hij zich geene enkele vrijheid aan; hij zag haar naar de oogen om haar begeeren te weten, maar… hij zag haar daarbij ook wel eens in de oogen, en langer en dieper, en met meer ernstige teederheid, dan ooit een Simon de Breede of een dergelijke pretendent zich zou aangematigd hebben; en dan voelde zij, dat ze kleurde, en dan begon haar harte te kloppen, zooals het nog nooit had geklopt; maar toch… het zou tusschen Floris en haar nooit iets anders zijn dan vriendschap! dacht zij bij zich zelve, en voelde zich gerustgesteld. »Vrijage met een Graaf! dat was te zot, dat zou er nooit van kunnen komen, dat wist ze wel vooruit! dat was niet mogelijk!"

Zeker dat was al heel onmogelijk, dat een meisje van achttien jaar, zich ter leidsvrouw stellende van een jonkman van zeventien, en dat, onder de verzachtende benaming van vriendschap, zich al verder en verder wagen zou op het gebied des gevoels en aan den invloed der vertrouwelijke gemeenzaamheid, dat zulk een meisje, goedhartig, naïef, zich zelve onbewust, bij dat hachelijk spel haar hart zou kunnen verliezen!

Grooter mirakel echter zou het ons toeschijnen, zoo zij het onder dat alles wist te bewaren! en indien niet, op hoeveel smart en strijd zou eene liefde als deze het arme kind dan te staan komen!

Maar wat dan ook komen mocht, pijnlijke bijgedachten en voorgevoelens van naderend leed kwelden het gemoed van dit jeugdige vriendenpaar nog niet. Hadden ze tijd tot nadenken gehad, misschien — maar zij hadden dien niet — ze wierden mee