Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/153

Deze pagina is proefgelezen

»Ik begrijp zeer wel hoe het u zijn moet, Floris!" hernam Hendrik zacht en met zekeren weemoed. »ik dank u voor uwe goede woorden; ze zijn me lief als bewijs van uwe toegenegenheid, maar doe u zelven geene verwijten te mijnen aanzien… al ware ’t ook dat gij mij smarte hadt aangedaan en meer bitterheid dan gij zelf zoudt vermoeden, het is zonder opzet geschied, en ik en blijve daarom niet minder de uwe met hart en ziel, en zal dat in daden toonen. Mijne vriendschap rust op wat beters dan op een rustig welgevallen; zij grondt zich op dankbaarheid; dies hangt ze niet aan de wisseling van luimen of driften."

»Zoo het schijn had of daar iets gebrak aan mijne waardeering van uwe vriendschap en trouwe, Hendrik; geloof toch dat het niet lag aan mijn hart," antwoordde Floris zacht en bewogen, »hierna hope ik die beter te erkennen; daar zijn oogenblikken in het leven, dat men zich zelf niet is… dat men haten zou, wat men behoort lief te hebben, en… zoeken moet… wat.… ons vreemd behoorde te blijven… ik bid u, Hendrik, kom me te hulpe in zulke stemming,… en zeg me, wat gij besproken hebt met joffer Lantscroon?"

»Hieraf nu niet, hieraf morgen," sprak Hendrik met eene gesmoorde, fluisterende stem, en met zekere schichtigheid omziende, morgen, Jonker, als we samen zijn!"

»Maar we zijn samen, Hendrik! la Fontaine rijdt een paardslengte achter ons en die is voorwaar luisteraar noch spie:…" hernam Floris met wat ongeduld de schouders optrekkende; maar Hendrik volhardde in zijn zwijgen.

De jonge Graaf deed geene nieuwe poging om het gesprek te hervatten, en het scheen dat hij nu vermijden wilde zich in eigene gedachten te verdiepen want na een tijdlang te zijn voortgereden, keerde hij zich eensklaps tot den stalmeester.

»Ah ça, la Fontaine, gij hebt mijn Heer vader in zijne jeugd menigmaal naar somptueuse feesten verzeld, is het zoo niet?"

De aangesprokene boog alleen toestemmend het hoofd.

»Maar wel nimmer zijt gij hem gevolgd naar zulk een als dit van heden voor mij was, waar men tot minder kosten zooveel vreugd en recreatie vond! De joffers van den huize hare gasten zelf bedienende, die eere is mijnheer den Graaf voorzeker niet ervaren ten Hove van Maria van Hongarije, noch zelfs bij de Landvoogdesse, mevrouwe van Parma."