Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/16

Deze pagina is proefgelezen

maar om een olifant machtig te worden, dat ging zoo gemakkelijk niet. Ze zijn zoo weinig vervoerbaar, ze zijn zoo ontzaggelijk kostbaar te houden, ze hebben een trek tot gezelligheid, die het bijna onmogelijk maakt een enkele hunner bij ’t leven en de gezondheid te houden, en bovenal hebben ze zekere eigenaardige antipathie, bij voorbeeld tegen het overtrekken van bruggen en planken (eene vergefelijke voorzichtigheid want voorwaar het moet een solide plank zijn, die onder bun wicht niet bezwijkt) en niet altijd de noodwendige inschikkelijkheid, als het de vraag is zich te laten inpakken. Uitpakken dat’s wat anders, want een olifant heeft te veel bon sens, om niet uit alle macht mede te werken, als het voor hem de vraag wordt zich uit eene onaangename positie te redden, en evenals bij vele menschen staat de cultus van ’t welbegrepen eigenbelang bij hem in hooge eere. Maar hoe tegen zijn onwil te strijden? — Tegen leeuwen, slangen en ander gedierte laat zich nog list en geweld gebruiken, maar tegen een olifant! zijne slimheid, zijne lichtgeraaktheid, zijne reuzenkracht, die met iederen tegenstand en met iedere hindernis spot, en bovenal zijne onverzettelijke eigenzinnigheid, zijn zoovele oorzaken, dat nòg in het Europa van onzen tijd, dat zich alles laat toevoeren waarin het lust heeft en belang stelt, en ondanks de twee werelddeelen die bereid zijn van deze hunne inboorlingen af te staan, dat nòg in dit Europa olifanten geene alledaagschheden zijn geworden.

Toen Lodewijk de XIVe in 1668 een olifant ten geschenke kreeg van den Koning van Portugal, was dat de eerste die men in Frankrijk zag komen, en hij kostte zooveel van onderhoud, dat men zich later over zijn vroegtijdigen dood troostte, met het oog op de bezuiniging, die er door teweeg werd gebracht; het is dus zeer begrijpelijk, dat de jonge Prins Maurits in den aanvang van zijn stadhouderschap, waarbij hij de veldheer en de dienaar der Heeren Staten was geworden, geene moeite zal gedaan hebben om een olifant voor zijne diergaarde te verkrijgen. Wij gelooven zelfs, dat hij zich met de kostbare liefhebberij eener menagerie niet zal hebben opgehouden, al had hij ook later zijn lust in zijne Rijswijksche stoeterij, en het was aan zijn broeder Frederik Hendrik en aan zijn nazaat Willem III voorbehouden, de vorstelijke diergaarde te Honselaardijk aan te leggen en te verrijken. [1]

  1. Zoo wij meenen was Willem III in het bezit van een olifant, zoo goed