Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/174

Deze pagina is proefgelezen

»Gij zijt van betere gezindheid, dan gij nu toonen wilt, Floris;" sprak de la Rivière zachtmoedig, »en ik neem zulke uitvallen voor \’t geen ze zijn, want gij zijt met een goed verstand gezegend, en met een helder oordeel, en die beide zult gij gebruiken om u in \’t onvermijdelijke te schikken."

»Neen, mijnheer! neen!" riep Floris altijd heftiger, sinds het eens tot eene uitbarsting was gekomen, en de eerste grens van \’t ontzag overschreden was, dat hem tot hiertoe had teruggehouden, »neen! wees er zeker van, ik zal bezwijken onder dezen last, of ik zal eindigen met in uitersten te vervallen, ik zal in versuftheid wegzinken of tot woestheid overslaan!"

De Gouverneur was koeler en strakker geworden, naarmate hij zijn pupil meer zag opbruisen. Hij had de rustige houding aangenomen van iemand, die aandachtig maar kalm zit te luisteren, en die bezig is bij zich zelven het gehoorde te overwegen; hij bleef voor zich heenzien, zoolang Floris sprak, als ware hij het, die zich versuft en verslagen voelde. Eerst toen de jonkman zweeg, wierp hij even een zijdelingschen blik op hem en sprak toen zeer bedaard en zelfs met wat opzettelijke langzaamheid, of hij de beteekenis van ieder woord dat hij sprak volkomen wilde laten gevoelen.

»Ik beklage u in waarheid om deze opvatting van uw toestand! ik zeg niet dat zij onnatuurlijk is, maar —… ik ben verplicht u te waarschuwen, dat gij aan dat natuurlijke niet te veel moet toegeven, want dat is gevaarlijk; woestheid is een zeer ongeschikt middel om tot meerdere vrijheid te komen, en in ’t bijzonder ongeraden voor u, tegenover mij."

Floris beet zich op de lippen, kleurde sterk, maar hervatte toch op een toon, waaruit eerder dreiging dan drift sprak:

»Ik verzeker u, mijnheer, als er geene verandering komt, zal ik! tot opstand komen, tot verzet!"

»Dat geloof ik niet, Floris, gij zult voorzichtiger zijn!" hernam de la Rivière zeer koel.

»Wat zoudt gij doen als ik… die… voorzichtigheid miste?" vroeg Floris, half onrustig, half uittartend.

»Wilt gij ’t weten nu reeds?" vroeg de la Rivière met eene stembuiging, die niet is te omschrijven; maar waarin het snijdende meer dan het liefelijke vooruit kwam, op zulke wijze, dat de gloed der driften op ’t gelaat van Floris tot doodsbleekheid be-