Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/176

Deze pagina is proefgelezen

het IS immers nog zóó ver niet gekomen tusschen ons, ik… ik…"

»Gij wilt den strijd tegen mij niet langer volhouden, niet waar?"

»O, mijn God! neen! ik heb alles vooruit geweten!" riep de jonkman, nu in tranen uitbarstende, waardoor verkropte spijt zoowel als droefheid zich lucht gaf, en vlood toen naar den uitersten hoek van het vertrek, waar hij zich op een stoel liet neerzinken, als afgemat door den heftigen kamp, als vermoeid van zijne nederlaag!

De la Rivière liet hem eenige oogenblikken aan zich zelven over. »Floris!" riep hij eindelijk op een toon van gezag met goedheid doormengd, »kom bij mij!" En toen de jonkman gehoorzaamd had, hervatte hij zacht bemoedigend: »Wij spreken immers slechts van onderstellingen… en opdat ze het blijven, vergeet het nooit dat IK geen verdrag kan maken met rebellie, en weet het ook: zij, die klagen dat ze tot wanhoop gebracht zijn, hebben doorgaans zich zelven in een wanhopigen toestand geplaatst. Gij zijt een van dezulken op dit oogenblik. Gij hebt uw harte van mij afgekeerd, gij ontzegt me vertrouwen, gij verklaart me dat ik geen recht heb op uwe openhartigheid… Zonder dat alles kan ik niet uw leidsman zijn als voorheen, in alle liefde en lankmoedigheid; toch moet mijne hand de uwe vasthouden, en we moeten samen voort langs een weg, die niet effen is… Hoe kan dat dan anders zijn dan op eene wijze, die u pijnt en kwetst, al is \’t ook dat het mij deert? Daar is geene derde manier; de keuze staat nòg bij u!"

»Ik zou willen, maar… ik kan niet meer," sprak Floris, terwijl hem de tranen van de wimpers gleden.

»Waarom niet, daar kan toch niets onherstelbaars liggen tusschen ons," hervatte de la Rivière in klimmende onrust. »Ik weet het, liefde laat zich niet afdwingen en vertrouwen niet gebieden, maar toch… gij zijt aangevangen met mij beide te schenken, waarom is u dat nu ondoenlijk geworden? wil het toch uitspreken."

Maar Floris schudde smartelijk het hoofd. »Ik weet al te goed wat daaruit volgen zal."

»Niets, dan hetgeen u ten goede zal komen, geloof mij toch, Floris, wat vreest gij? waarin heeft mijne liefde gefailleerd, dat