Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/19

Deze pagina is proefgelezen

Het is niet waarschijnlijk dat men het toen reeds ver zal gebracht hebben in zijne dressuur; maar reeds de majestueuse goedwilligheid en het lankmoedig geduld, waarmede het reusachtig en schrander dier zich liet omleiden en bezichtigen, werd door allen aangemerkt als een hooge graad van getemdheid, daar het voor ieder kennelijk was, dat er niets van dat alles zou kunnen geschieden, tegen diens wil en zonder zijne medewerking en welgevallen.

»Je hebt al je portie om ien koebeest of ien varken voort te krijgen als ze niet en willen, en dan zoo’n heerschap, dat’s nog wat anders," merkte een snedige boer aan, terwijl hij nog een laatsten, verwonderden blik op den kolossalen vreemdeling wierp, eer hij zich afwendde om te gaan.

»Nou den Teunis! als we zulke varkens of koebeesten hadden, deer zou wat anzitten veur de kuip!" voegde zijn makker hem toe.

»’t Zou mooi voer kosten ook! Ik mien dat der ien wagen of wat hooi toe gaan zou!"

»Hooi! dat biest ziet er wel naer uit om met hooi of gras tevreden te zijn," hernam de ander nog eens omkijkende, zoo’n wild dier lust meer vleesch op, dan ien stevige kaernhond!" Doch luisteren wij liever niet naar de opmerkingen en uitroepingen der toeschouwers, waarvan onder de honderd nauwelijks één het opteekenen waardig zou zijn. De hoogste verbazing werkt op een Hollandsch publiek eer verdoovend, dan opwekkend, zelfs waar de indrukken diep en levendig zijn, missen de meeste onzer landgenoot en het vermogen om die helder en krachtig te uiten — de boeren vooral nemen iets schuchters en geheimzinnigs aan, als het hunne bevindingen geldt — zij bewaren dan liefst een veelbeteekenend zwijgen, knippen met de oogen, alsof ze meer denken dan, zij willen zeggen, en schenken u op zijn hoogst een laconiek »wel! wel!!" waarin alle hunne gewaarwordingen schijnen samengevat. — Hoewel men de tent den grootst mogelijken omgang had gegeven, en er gezegd is dat men haar zoo sierlijk had toegesteld, als men maar konde, bewijst dit echter niet dat zij te vergelijken was met onze tegenwoordige kermispaleizen, en dat men voor het gemak en het genoegen der toechouwers de noodige maatregelen had genomen. Er waren bij voorbeeld geene zitplaatsen; men kwam, zag en ging