Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/204

Deze pagina is proefgelezen

mij bij den Graaf in de zwaarste verdenking brengen, en geheel zijne ruste verstoren, die ik meen hem door mijn onderschikken aan zijne wenschen verschaft te hebben… Weet gij hoe ver en hoe ik met Floris kan reizen, dokter?"

Deze zag hem vragend aan.

»Van hier naar ’s Hage, onder goedvinden van den Burgemeester en met het geleide door dezen te kiezen! Nog heb ik vrijheid om naar IJsselmonde te trekken onder dezelfde voorzorgen… maar tenzij in een uiterst geval, zal ik er mij wel voor wachten; want mevrouwe de Mérode is eene harde, hooghartige vrouw, die, naar men zegt, zeer tegen mij is ingenomen, omdat ik in de plaats ben gestreden, die zij haar beschermeling had toegedacht: entre nous, il s’en serait bientôt dégoûté en hij zou ongelijk hebben, zoo hij mij die benijdde…"

»Kunt gij niet met den Jonker een keer doen naar zijn vader, naar Culemborg?"

»Dat kan niet zijn, daartoe zou de speciale vergunning noodig wezen van de Hooge Regeering, zonder welke de jonge Graaf de provincie Holland niet mag verlaten, en gij weet welk een omhaal er noodig is om hier iets te verkrijgen, dat van de gezamenlijke autoriteiten afhankelijk is, daarbij dat zou al eene schrale afleiding voor hem zijn, en zeer weinig bevorderlijk aan zijne wezenlijke belangen. Neen! ’t is maar al te waar, er kan niet aan reizen gedacht worden; doch zie, terwijl ik van hem spreek, vergeet ik mijn kweekeling te observeeren," hervatte de Gouverneur, zich naar een der vensters begevende, dat op den tuin uitzag. »Ah! de schalk schijnt zich niet meer veilig te achten in den hof; hij begecft zich met zijn vertrouweling naar zijne eigene kamer, om onbespied te blijven; ik kan hem geen ongelijk geven, de Burgemeester treedt hem op zijde; dat wordt hachelijk;… mais non! l’enfant prend son air de prince, Mijnheer Alartsz deinst af, dat is goed afgeloopen; gelukkig, zoo kan ik daar buiten blijven! Verschoon mij, heer dokter," sprak hij, zich weer tot Molinæus keerende, dat ik u niet uitsluitend mijne aandacht gaf, ik heb niet wel verstaan wat gij mij zeidet…"

»Ik heb niets gezegd, monsieur de la Rivière, ik heb zwijgend uwe belangstelling gadegeslagen en uwe zorgzaamheid bewonderd."

»Daarin is niets der bewondering waardig. Ik ben verplicht alle