Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/205

Deze pagina is proefgelezen

krachten mijner ziel, alle gaven mij door den Heer verleend, in te spannen en geheellijk te wijden aan mijn pupil, hij heeft recht op al wat ik ben en wat het mijne is; wat ik daaraan onthoude, is verzuim!"

»Het kan niet anders, een man van uwe gemoedelijkheid moet zulke taak dus ernstelijk opvatten; maar toch moet gij mij gunnen u er een oogenblik van af te leiden, om over uwe eigene belangen te spreken."

»Mijne eigene belangen, Heer dokter!" hervatte de la Rivière, de hand aan ’t voorhoofd brengende met een pijnlijken glimlach, »och! die raken zoo wat op zijde onder de groote bekommernissen over den jongen Graaf!"

»Wat men op zijde schuift, Heer en vriend, is nog niet uit den weg geruimd ," sprak Molinæus met beduidenis, en daarom als ik uwe getrouwheid in al deze dingen gadesla, komt bij mij de twijfel op, of gij wel eenigszins naar evenredigheid uwer verdiensten beloond wordt, door hen, die u tot deze taak hebben geroepen."

Bij den Franschen edelman hernieuwde zich de vroegere glimlach. »Wat zal ik u zeggen, mon frere! Ik vind… wantrouwen bij den vader, bij de moeder geheime tegenwerking, die erger is dan openlijke tegenstand, en gansch geene genoegzame ondersteuning bij hen, die mij hier omringen, niet zoozeer uit onwil, als wel uit onverstand! Het is zoo, de jonkman zelf heeft voor mij…" al de genegenheid, die men in mijn geval van hem kan wachten en die sterker zou zijn dan zij nu is… zoo zij niet door onvoorzichtige inblazingen werd ondermijnd!"

»Gij vergist u in mijne bedoeling; ik vroeg u eigenlijk naar de geldelijke voordeelen van uwe betrekking,… ik heb wat zorge voor u, dat ze niet zijn wat ze behoorden te wezen…"

De la Rivière haalde de schouders op. »Ik ben geen huurling, heer dokter, dat ik daarop het eerst zoude denken."

»Een arbeider is zijns loons waardig, monsieur de la Rivière! daarom denken uwe vrienden over dit punt met eenige bezorgdheid; en daarom vrage ik u, niet uit indringende onbescheidenheid, maar met de belangstelling die men voelt voor een landgenoot, die, als ik zelf, in den vreemde verkeert, met de hartelijke deelneming van een broeder, van een vriend, dien ik heb leeren hoogachten; hebt gij u van eene voldoende jaarwedde laten verzekeren?"