Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/208

Deze pagina is proefgelezen

dus met mij handelen durft, is een bewijs zijner hoogachting, dat menigen trek van zijn onoverwinnelijk wantrouwen vergoedt, een bewijs echter," eindigde hij met fierheid, »dat ik hem niet raden zou, met ieder ander te wagen; en zelfs met mij blijft het eene onvoorzichtigheid; ook bij den besten wil en de meest volhardende zelfverloochening kunnen er oogenblikken komen, waarin de stoffelijke bezwaren, daarin men mij laai, zoodanig overwicht verkrijgen, dat ze mijne aandacht afleiden van mijn pupil, dat ze mij de geestkracht verlammen. Tot hiertoe heb ik er mij over heen kunnen zetten, maar ’t is mij niet beloofd dat ik dit altijd zal kunnen doen…"

»Wellicht is het onvermogen; de groote Heeren van dezen tijd zijn dikwerf in nood van gereede penningen, daaraf wij ons geen denkbeeld kunnen vormen."

»Een huis dat tegen zich zelf verdeeld is kan niet bestaan, en waarheid is het, dat de onzalige twisten met zijne gemalin, met zijne bloedverwanten, neffens de oorlogen en de vorstelijke leefwijze, dezen ongelukkigen Heer meer dan half geruïneerd hebben, mais ce sont encore de belles ruines, en alleen waar het zoovele duizenden gold, als het nu honderden belangt, zou ik aan onmacht kunnen denken! De voorname oorzaak van deze onbillijke handelwijze tegen mij ligt in het misnoegen van monseigneur over het verblijf van zijn zoon te Leiden. \’t Is zijne wijze van verzet tegen een fait accompli, dat ik zoomin heb daargesteld, als heb kunnen beletten; ook een weinig, eene niet zeer princelijke wrake tegen mij, die dit ambt heb moeten aanvaarden zijns ondanks!"

»In uw geval, en onder zulke omstandigheden bleef ik niet in deze betrekking."

»In mijn geval, beste Heer dokter, zoudt gij hetzelfde doen, zelfs al maakten de bijomstandigheden de positie nog meer onhoudbaar."

»Maar monsieur de la Rivière, gij kunt met uwe bekwaamheid, met uwe relatiën toch wel een beter ambt krijgen hier in Holland, dan dat van Gouverneur bij een jong edelman, al is het dan ook de zoon van een Souverein Heer op zijn klein gebied. Ik heb professor Scaliger hooren zeggen, dat de jeugdige Graaf Frederik Hendrik het naaste jaar te Leiden wordt verwacht om zijne studiën te maken, zoudt ge bij dezen niet beter geplaatst zijn?"