Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/215

Deze pagina is proefgelezen

»Allereerst zoude ik gezorgd hebben niet in uwe plaats te komen…"

»Daar hebt gij werkelijk voor gezorgd, door op uwe kamer te blijven."

»Ik ben niet van gevoelen, mijnheer, dat men een jonkman van zijn leeftijd geen enkel oogenblik onbewaakt kan laten; maar toch ik stem u toe, dat ik op die stonde mijn pupil ter zijde had moeten zijn; mijn leedwezen over dit verzuim is grooter… dan ik u zeggen kan; maar… er zijn oogenblikken in een menschenleven, ik hoop voor u dat gij ze niet bij ervaring ken nen zult, waarin we ons tegen wil en wensch afgeleid zien van onzen naasten plicht… in zulk eene omstandigheid heb ik mij bevonden, en niet door mijne eigene schuld, wees er zeker van!"

«Ik wil gaarne gelooven dat het u niet mogelijk geweest is u eerder van die heeren te ontslaan, en ik zeg ook niet dat gij geen enkel uurtje zoudt mogen afzonderen voor u zelven…"

»Vooral waar ik meende dat Floris veilig en wel samen was met Hendrik Prouninck, een zeer betrouwbaar gezelschap! Het ergste dat komen kon, berekende ik, was, dat hij zich met dezen beraadde over een uitgang, waarbij ik hem had willen vergezellen… en dat ze te ongeduldig zouden zijn om op mij te wachten; ze hadden toch eenmaal uwe toestemming… en nog altijd begrijp ik mij niet, wat aanleiding kan gegeven hebben tot het gebeurde, en waarom Hendrik niet gebleven is zooals altijd…"

»Het schijnt dat ze twist hebben gekregen; misschien wel over dat bezoek bij den Graaf van Hanau, waaraan Floris zonderling zeer scheen te hechten… en dat Hendrik scheen af te raden, althans ik hoorde hem zeggen: »Als Uwe Genade daartoe geresolveerd is, dan ga ik niet mee." Waarop Floris heel bits en hoog ten antwoord gaf, dat hij zijn dienst niet noodig had, noch voor deze gelegenheid, noch voor eene andere… Daar vielen toen nog eenige woorden, die ik niet kon verstaan, want ze vin gen aan binnensmonds te spreken, toen ze mij zagen, Ik daarentegen, die weten wilde wat er gaande was, sprak den Graaf aan en vroeg of gij bijgeval zwarigheid hadt gezien in ’t bezoek aan den Graaf van Hanau? »Daar denk ik niet meer aan, dat is af gesprongen, laat mij met vrede!" duwde hij mij toe, en stormde