Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/216

Deze pagina is proefgelezen

den tuin uit naar zijne kamer, door Hendrik gevolgd, die eenige oogenblikken daarna het huis verliet, zeer verslagen en zeer verdrietig, zonder dat ik iets uit hem krijgen kon, dan alleen dat hij met zijn broeder in zijn logies zou eten… Ik wou dat ze dit voor gewoonte namen, want…"

»Verder, mijnheer! verder, als ik u verzoeken mag," sprak de la Rivière in spanning.

»Ik was dus nieuwsgierig om te weten wat er tusschen de jongelieden was voorgevallen, te meer daar Floris zich zoo boos en zoo woest had aangesteld… me dacht dat kon zijne gezondheid schaden… ik begon me te ontrusten; ik dacht zoo bij mij zelven, ik zal eens gaan zien hoe hij het heeft, en of ik hem ook met iets van dienst kan zijn… ik vond hem bezig met schrijven… maar dat hem iets scheelde, zag ik duidelijk; want zijne hand schoof met zenuwachtige drift over het papier; en hij hield de pen vast of hij haar verbrijzelen wilde… Ik wierp zoo van ter zijde een blik op het papier, en mij ontviel de aanmerking, dat ik nog nimmer zulk wild schrift van hem had gezien, en dat hij beter deed niet te werken in zulken staat. Mijn binnentreden en die aanmerking werden zeer hoog opgenomen. Hij kronkelde plotseling en heftig, het papier ineen, en klaagde dat »de geringste student, die maar een vlieringkamertje kon huren, gelukkiger was dan hij die een heel huis tot zijn dienst had, en geen enkel plekje daarin om vrij te zijn!"

»Hij had geen ongelijk met die klacht, ik heb er altijd op gestaan, mijnheer de Burgemeester, dat men de kamer van den jongen Graaf als zijne vrijplaats eerbiedigen zou… Ik zelf heb mij tot gewoonte gemaakt hem daar niet te storen of te over vallen."

»Nu ja! in den regel kom ik er ook niet, maar ik was ongerust, en… dan let men niet op zulke kleinigheden…"

De Gouverneur verbeet zijne innerlijke ergernis, maar de onwillekeurige beweging van minachting, waarmee hij de schouders ophaalde, was sprekend genoeg.

»Het werd dan ook niet malsch opgenomen," vervolgde Alartsz, »ik werd met een knorrigen blik begroet, kreeg geen antwoord op mijne excuses, en op mijne vraag naar zijn welbevinden geen ander bescheid, dan dat hem niets scheelde en dat hij meende uit te gaan! terwijl hij opstond, als willens om dit voornemen