Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/22

Deze pagina is proefgelezen

kelijkheid, die men in de houding en gebaren van den Franschen edelman moest opmerken; zijne kleeding was in denzelfden trant als die van den laatste, maar hij droeg haar anders. Zij was eenigszins achteloos en slordig; zijn kraag en handlubben waren gekreukeld, reeds voor dat hij zich in ’t gedrang had bevonden; zijn mantel hing zonder gracie en deftigheid over zijne schouders, hij had zijne handschoenen vergeten of verloren, en een degen scheen hij niet te willen of niet te kunnen dragen, In één woord, hij zag er wel uit als een burger geleerde, die afgetrokken en schuchter, zedig maar degelijk, niet veel achtte op zijn voorkomen, maar daarentegen volharding genoeg bezat, om nachten lang met zijne folianten te waken, om schatten van kennis bijeen te vergaren, waarmede hij echter in het werkelijk leven niet de meest mogelijke winste zoude doen, omdat hij het talent miste er mee te schitteren en de behendigbeid om er zich door te laten gelden.

»Monsieur de la Rivière," sprak hij, den edelman aanziende met een bedenkelijk hoofdschudden, »ik wenschte dat wij den Graaf terugzagen, het komt mij voor dat wij bem niet zóó alleen hadden moeten achterlaten, midden onder al dat volk!"

De aangesprokene glimlachte fijn.

»Die opmerking is zeer juist, meester Zwaerdecroon, alleen het stond niet in onze macht dit te voorkomen; toen wij eenmaal door den drom werden meegevoerd, moesten wij voort; tegen die overmacht was niet te strijden, strijd zelfs zou de verwarring vermeerderd hebben, zooals het exempel dier vechtende dorpers ons leeren kan."

»Hadden wij niet beter gedaan thuis te blijven dan hier te komen om exempel te nemen aan vechtende boeren!" hernam Zwaerdecroon wat verdrietelijk.

»Men kan, men moet niet altijd over de boeken gebogen zitten, heer en vriend, zonderling niet een jong edelman die het leven moet leeren kennen en proeven van alle zijden; ik acht het zoo groote schade niet, dat onze jonkheer eens een weinigje gedrongen en omstuwd zal worden en in aanraking komen met vreemde luiden, die hem niet zullen ontzien om zijn rang en naam, et q u’l faut payer de sa personne, om vooruit te komen!"

»Nu, dat hij niet ontzien zal worden, daarop kunt ge rekenen,