Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/220

Deze pagina is proefgelezen

straat voeren, tusschen de hellebaarden en musketten zijner lijfwacht… hier kan dat niet zijn, en al kon dat zijn, Floris is een jaar ouder, heeft zich op iedere wijze ontwikkeld, is een andere geworden met één woord, en voelt dat zelf! En al den in vloed, dien wij op hem oefenen kunnen, berust op de mate van ontzag, die men hem weet in te boezemen, en op dat zedelijk overwicht, dat ik meene over hem te houden; wordt het eene geknakt en zinkt het andere, door welke oorzaak ook, dan blijft ons werkelijk geene andere toevlucht over dan die eener worsteling, sans trève ni merci, waarin het niet gezegd is dat wij de sterksten zullen blijven!"

»Mij dunkt dat het al mooi naar dien kwaden tijd heenloopt. Gisteren heeft hij zich van ons gescheiden, om zoo laat weer te komen als ’t hem gelustte; vandaag springt hij het venster uit, om zijns weegs te gaan, morgen krijgt gij misschien in ’t hoofd om alleen naar Kinzweiler te reizen…"

»Dat is niet het eerste te vreezen, geloof mij!… maar gij hebt gelijk, dat kan zoo niet voortgaan… Zijn half uur zou wel eens een uur kunnen worden — dat moet niet zijn, ik weet waar hij is en ik ga hem terugbrengen; ik heb echter één ernstig verzoek aan u… Laat nu toch alles aan mij over, bemoei u in dezen met niets, en al zou ik ook handelen zooals u vreemd voorkomt, vat er geene verdenking uit en laat mij begaan," sprak de la Rivière, en maakte al sprekende die schikkingen in zijne kleeding, die den Franschman, den edelman kenmerkten, gewoon op het uiterlijk te letten, ook in kleinigheden, en waaraan hij misschien te meer hechtte, naarmate zij dienen moesten om eene achtings waardige armoede te verbergen.

»Mijn Hemel, monsieur de la Rivière, met alle genoegen, te eerder daar ik rond uit bekennen moet, niet meer te weten hoe ik mij hier in houden zal… ’t is tusschen hem en mij nu tot zulk een uiterste gekomen dat…"

Er werd driftig op de deur getikt.

»O! mijn God! daar is hij… wat zal dat geven! kon ik heen gaan…" riep de Burgemeester verbleekend.

De la Rivière wrong de handen ineen van ergernis. »Wat ik u bidden mag mijnheer, geene laagheid noch geene grofheid!" sprak hij haastig fluisterend, »houd u waardig, hij zal u niet beleedigen in mijn bijzijn, wees er zeker van!"