Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/221

Deze pagina is proefgelezen

»Maar doe dan toch open…’

»Niet voordat gij kalm zijt, ga dan toch zitten, daar," en onder die aanbeveling door had de la Rivière zijn mantel afgeworpen, zijn degen weggezet, zijnen hoed en handschoenen ter zijde gelegd.

Floris klopte opnieuw, maar zachter.

De Gouverneur had hem gewend aan zulke étiquette, die nimmer verachteloosd werd, die hij zelf niet verzuimde in acht te nemen als hij bij den jongen Graaf wilde binnentreden. Hij wist, dat de verplichting zekere vormen te eerbiedigen, soms van groot vermogen is, om de driften te bekoelen en dat zijden koorden sterke breidels zijn! De la Rivière opende nu.

Floris trad binnen, maar hij zag er in waarheid niet uit als de woeste knaap, die in onbesuisde drift, iedere hindernis overschrijdt, om tot zijn doel te komen; hij had meer van een zwaar gekwetste, die zich heensleept naar den wondarts; hij zag doods bleek, zijne trekken hadden iets lijdends, iets ernstigs, als ware hij plotseling verouderd. Zijne oogen stonden dof en de oogleden rood, alsof hij geschreid had, hij groette werktuigelijk zonder op te zien. Zijn gang was langzaam, bijna wankelend; de la Rivière, die het opmerkte, schoof een stoel aan; Floris bleef er aarzelend tegen leunen, een gloeiende blos kleurde even zijn voor hoofd, hij had den Burgemeester opgemerkt.

»Ik… hoopte… u… alleen… te… vinden!" bracht Floris langzaam uit, den Gouverneur aanziende met een strakken, zonderlingen blik. De Fransche edelman, die zich bereid had tot den kamp met drift en overmoed, was tot in de ziel ontroerd, zijn geliefd pleegkind weer te zien in een toestand, die zich als bedaardheid voordeed, maar die de rust scheen der verwoesting, der verbrijzeling, en het kostte hem de uiterste inspanning, om die ontroering te boven te komen, en met eene vaste stem te zeggen:

»Ik had met mijnheer Alartsz te spreken… wij hebben over u gesproken, monsieur le Comte!"

De jonge Graaf streek met de hand over het voorhoofd, als kwam hij nu eerst tot bezinning.

»Veroordeel mij niet… niet op het zeggen van dien man," antwoordde hij met matheid.

»Vermoedelijk hebt gij u zelven reeds geoordeeld! " hernam