Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/226

Deze pagina is proefgelezen

warmt, en bekwaam maakt tot afstand van zelfzucht:… de liefde, wel is waar, de liefde voor het schepsel, maar wier strijd, wier smarten, wier opofferingen zelven het bereiden kunnen tot die hoogere betere liefde, die van het schepsel leert afzien om op te zien tot den Schepper. De liefde van zijn pupil, die geene andere uitkomst kon hebben dan teleurstelling, zoo te besturen, dat zij dienstbaar werd tot dit doel, was het geniale, hoewel zeker wel wat gewaagde plan van den Gouverneur, voor ’t geval dat zij niet, zooals hem het liefste moest zijn, als een nevelbeeld optrok bij de eerste aanraking met de werkelijkheid; maar noch het eene, noch het andere dacht hem nu meer mogelijk, en toen hij later de meer geregelde mededeelingen van Floris had aan gehoord, sprak hij bij zich zelven: »eene volleerde coquette had het niet fijner kunnen aanleggen, om de impressie van een uur tot een hartstocht op te voeren, dan dit naïeve kind, dat vermoedelijk toch meer naar de ingeving van het oogenblik zal hebben gehandeld, dan naar de berekeningen van de arglist!" En zoo was het ook; Francijntje Lantscroon had onder de verschillende indrukken, die haar den vorigen dag beheerscht hadden, en waarbij teeder mededoogen met den Jonker, naar zij zelf geloofde, de hoofdrol speelde, meer gehoor gegeven aan de dringende beden en de overredingskracht van den jeugdigen edelman, dan aan de inspraak van haar eigen goed oordeel en gezond verstand, die haar tot voorzichtigheid maanden, zij had die sprake ten laatste niet eens meer verstaan, en zich overgevende aan gewaarwordingen, voor haar zelve even nieuw als zoet, had zij hem beloofd wat zij bij later en kalmer nadenken begreep niet te kunnen, niet te mogen houden. Ja, zij mocht wel vriendschap voor den Graaf hebben, en zij wilde ook wel zijne vriendin blijven, maar… zij was zoo verschrikt over de snelle vorderingen die deze, zich noemende vriendschap, in dien een en dag had gemaakt in haar harte, dat zij onder den eersten schrik van die ontdekkingen zich ten plicht stelde, de gevaren van zulken omgang te mijden! Dat was tegen hare belofte. Want zij had hem hoop gegeven op wederzien, en zij had zich werkelijk met Hendrik willen bespreken over de wijze waarop dat zou plaats vinden, want zij kon niet denken aan de mogelijkheid, dat de jonge Graaf, die nooit den voet buiten zijn huis zette, dan verzelschapt van deftige heeren en gevolgd van onderscheidene