Pagina:Bosboom-Toussaint, Een Leidsch student in 1593 enz (1888).pdf/23

Deze pagina is proefgelezen

Mijnheer! dat rouwe volk weet van niets dan dringen en stooten, mits ze de messen niet uithalen en hem geen letsel toebrengen, mogen wij dankbaar zijn…"

»Dat verhoede God de Heer, dat hem geen leed geschiede!" sprak de la Rivière ernstig, »maar hij is immers niet gansch van bijstand en hulpe der zijnen verstoken… de beide Prounincks en meester Aart Amelisz zijn bij hem gebleven. Jacobus liep voor hem uit, terwijl Hendrik en Aart hem ter zijde gingen; zij hielden elkander in den arm gevat, en trachtten dus voort te schrijden, toen ik zelf, meegevoerd door den stroom, hem voor \’t laatst toewenkte…"

»Dat heb ik ook gezien, en juist daarom bekommert het mij, dat zij met hun allen niet eer buiten ’t gedrang zijn geraakt dan wij tweeën, die zijwaarts af werden gestuwd, ik hield voor zeker, dat zij ons vóór zouden zijn…"

»Ik desgelijks, zonder dat had ik het onmogelijke beproefd, om mij weer bij hen te voegen: doch laat ons geduld nemen en geen ijdele onrust voeden, dat maakt zwak, ze zullen welhaast komen en onze vreeze beschamen, door hun triomfantelijk gejubel over het kluchtig avontuur," eindigde hij, zich zelven als Zwaerdecroon willende bemoedigen, en toch kon hij niet nalaten den vorschenden blik te wenden naar de zijde, van waar hij de vermiste personen scheen te wachten.

»Wat de Burgemeester zeggen zoude, zoo bij hier ware!"hernam op eens Zwaerdecroon met een diepen zucht.

»De Burgemeester mag van geluk spreken, dat hij hier niet bij ons is," antwoordde de la Rivière glimlachend. »Vooreerst zou hij door zijne corpulentie in grooten last zijn geraakt, vervolgens had hij de onaangename gewaarwordingen van dit oogenblik met ons moeten deelen, en eindelijk zou hem het wachten in de gloeiende middagzon nog vrij wat onverdragelijker zijn gevallen dan ons!"

»Alleen nu hij er niet bij geweest is, zal hij het ons wijten, dat wij zijn jongen Graaf niet zijn bijgebleven," hervatte Zwaerdecroon zorgelijk.

»Dat zou een onbillijk verwijt wezen, meester Zwaerdecroon! Ons geweten kan ons getuigenis geven, dat wij noch op onze eigene rust, noch op onzen eigenen smaak hebben geacht om onzen kweekeling niet aan zich zelven en aan zijne jeugdige makkers